Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 30-11-2017

scherp

betekenis & definitie

scherp - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

1. met veel peper erin
wat een scherpe smaak heeft deze saus!
2. zo geslepen dat je er goed mee kunt snijden
♢ pas op, dit mes is erg scherp
1. de scherpe kanten ergens vanaf nemen
[het verzachten]
3. duidelijk of nauwkeurig
♢ op deze scherpe foto kun je haar goed zien
1. zonder bril kan ik niet scherp zien
[niet duidelijk]
2. hij heeft een scherp gehoor
[hoort alles]
4. onvriendelijk en afkeurend
♢ hij had scherpe kritiek op haar
5. slim en gevat
♢ dat was een scherpe reactie!
6. met spitse punt
♢ heb je ook een scherp potlood?
1. een scherpe hoek
[kleiner dan 90 graden]

1. hard metalen balletje dat afgeschoten kan worden
♢ de soldaten schoten met scherp
1. op scherp staan
[heel gespannen zijn]
2. zijkant van een voorwerp waarmee je snijdt
♢ pak niet in het scherp van dat mes
1. op het scherp van de snede
[met heel weinig mogelijkheden om het anders te doen]

Algemene uitdrukkingen:
1. een scherpe neus ergens voor hebben
[goed kunnen aanvoelen wat aan de hand is]
2. scherp concurreren
[zodat er maar weinig winst overblijft]
3. een scherpe daling
[een sterke, plotselinge daling]
Bijvoeglijk naamwoord: scherp
... is scherper dan ...
het scherpst
de/het scherpe ...
iets scherps

Synoniemen
gepeperd, vinnig

Tegenstellingen
bot, onscherp, stomp

Zelfstandig naamwoord: scherp
het scherp

Synoniemen
kogel