retour - bijwoord, zelfstandig naamwoord
uitspraak: re-toer
1. terug naar waar het vandaan kwam
♢ ik stuur u dit pakket retour
1. treinkaartje waarmee je heen en terug kunt reizen
♢ mag ik van u een retourtje Amsterdam?
1. op zijn retour zijn
[aan het aftakelen zijn]
Bijwoord: re-toer
Algemene uitdrukkingen:
1. op zijn retour zijn
[minder presteren dan vroeger]
Zelfstandig naamwoord: re-toer
het of de retour
de retouren of -s
het retourtje
Gepubliceerd op 30-11-2017
retour
betekenis & definitie