pruttelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: prut-te-len
1. zachtjes koken en borrelen
♢ de soep staat te pruttelen op het fornuis
2. zachtjes mopperen
♢ Sven pruttelde wat over het slechte weer
Regelmatig werkwoord: prut-te-len
ik pruttel
jij/u pruttelt
hij/zij pruttelt
wij/zij/jullie pruttelen
ik/jij/u/hij/zij pruttelde
wij/zij/jullie pruttelden
hij heeft geprutteld
pruttelend, pruttelende
Synoniemen
sputteren, sudderen
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk