pan - zelfstandig naamwoord
1. voorwerp om eten in te koken of te bakken
♢ heb je de pan met aardappels al opgezet?
1. de kosten rijzen de pan uit
[ze worden erg hoog]
2. de vijand in de pan hakken
[helemaal verslaan]
3. het was een pan!
[een enorme rotzooi]
4. een veeg uit de pan krijgen
[een flinke berisping]
5. de vlam slaat in de pan
[de inhoud van de pan vliegt in brand]
2. dakpan
♢ er liggen rode pannen op het dak
1. wij zijn onder de pannen
[we hebben onderdak]
Zelfstandig naamwoord: pan
de pan
de pannen
het pannetje
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk