over

betekenis & definitie

over - bijwoord, voorzetsel
uitspraak: o-ver

1. nog een keer
♢ ik doe dat werk wel over
2. voorbij
♢ mijn hoofdpijn is over
3. van de ene kant naar de andere
♢ hij liep het plein over
1. over en weer
[van de ene kant naar de andere]
4. wat niet gebruikt is
♢ er is nog taart over
5. van de ene plaats naar de andere
♢ alle leerlingen zijn over naar de volgende klas
1. hun familie is over
[is op bezoek]

1. om aan te geven wat het onderwerp is
♢ hij weet alles over molens
2. verder dan, er voorbij
♢ het is tien over drie
3. wat het bedekt
♢ het kleed ligt over de tafel
4. langs dat punt
♢ we rijden over Amsterdam

Algemene uitdrukkingen:
1. hier is ruimte te over
[meer dan genoeg]
Bijwoord: o-ver

Synoniemen
alweer, nogmaals, opnieuw

Tegenstellingen
gebrek, schaarste, tekort, zeldzaamheid

Algemene uitdrukkingen:
1. over het algemeen doe ik het zo
[meestal]
2. tot over zijn oren verliefd
[heel erg verliefd]
3. ik ben over tijd
[te laat ongesteld]
4. hoe lang doe je daar over?
[hoe lang ben je ermee bezig?]
Voorzetsel: o-ver

Synoniemen
aangaande, betreffende, inzake, omtrent, van, via