opstijgen

betekenis & definitie

opstijgen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: op-stij-gen

1. omhoog gaan
♢ de ballon steeg langzaam op
2. op een paard gaan zitten
♢ hij steeg op het paard

Onregelmatig werkwoord: op-stij-gen
ik stijg op (... ik opstijg)
jij/u stijgt op (... jij opstijgt)
hij/zij stijgt op (... hij opstijgt)
wij/zij/jullie stijgen op (... wij opstijgen)
ik/jij/u/hij/zij steeg op (... ik opsteeg)
wij/zij/jullie stegen op (... wij opstegen)
hij is opgestegen
de/het/een opgestegen ....
opstijgend, opstijgende

Tegenstellingen
landen, neerkomen