ophalen

betekenis & definitie

ophalen - regelmatig werkwoord
uitspraak: op-ha-len

1. komen halen om mee te nemen
♢ komt je vader je ophalen op het vliegveld?
2. weer weten hoe het was
♢ ik moet mijn wiskunde ophalen
3. verzamelen door bij mensen langs te gaan
♢ wij halen geld op voor de club
4. er een beter cijfer voor halen
♢ ik moet het cijfer voor wiskunde ophalen
5. omhoog halen
♢ de kleuter kan zelf zijn broek al ophalen
1. zijn schouders ophalen
[ze optillen als teken dat het je niet kan schelen]
2. zijn neus ergens voor ophalen
[het niet de moeite waard vinden]

Algemene uitdrukkingen:
1. je hart ergens aan ophalen
[er volop van genieten]
Regelmatig werkwoord: op-ha-len
ik haal op (... ik ophaal)
jij/u haalt op (... jij ophaalt)
hij/zij haalt op (... hij ophaalt)
wij/zij/jullie halen op (... wij ophalen)
ik/jij/u/hij/zij haalde op (... ik ophaalde)
wij/zij/jullie haalden op (... wij ophaalden)
hij heeft opgehaald
de/het/een opgehaalde ....

Synoniemen
afhalen, inzamelen, oppikken

Tegenstellingen
afzakken, deponeren