naspelen - regelmatig werkwoord
uitspraak: na-spe-len
1. spelende iets nadoen
♢ Elvis kon het stuk op zijn gehoor naspelen
Regelmatig werkwoord: na-spe-len
ik speel na (... ik naspeel)
jij/u speelt na (... jij naspeelt)
hij/zij speelt na (... hij naspeelt)
wij/zij/jullie spelen na (... wij naspelen)
ik/jij/u/hij/zij speelde na (... ik naspeelde)
wij/zij/jullie speelden na (... wij naspeelden)
hij heeft nagespeeld
de/het/een nagespeelde ....
naspelend, naspelende
Gepubliceerd op 14-11-2017
naspelen
betekenis & definitie