matigen - regelmatig werkwoord
uitspraak: ma-ti-gen
1. je beheersen, niets zeggen, terwijl je dat graag zou willen
♢je moet je hier wel een beetje matigen, hoor!
1. matig je wat!
[doe eens wat kalmer aan!]
2. ervoor zorgen dat het minder wordt
♢matig uw snelheid in deze straat!
3. minder gaan eten
♢ik ben te dik, ik moet me matigen
Regelmatig werkwoord: ma-ti-gen
ik matig
jij/u matigt
hij/zij matigt
wij/zij/jullie matigen
ik/jij/u/hij/zij matigde
wij/zij/jullie matigden
hij heeft gematigd
de/het/een gematigde ....
matigend, matigende
Synoniemen
inhouden, bedwingen, beteugelen, temperen
Tegenstellingen
uitleven
Gepubliceerd op 31-10-2017
matigen
betekenis & definitie