huren - regelmatig werkwoord
uitspraak: hu-ren
1. het gebruiken tegen betaling
♢ we hebben deze woning gehuurd
1. er is een kamer te huur
[je kunt hem huren]
Regelmatig werkwoord: hu-ren
ik huur
jij/u huurt
hij/zij huurt
wij/zij/jullie huren
ik/jij/u/hij/zij huurde
wij/zij/jullie huurden
hij heeft gehuurd
de/het/een gehuurde ....
Gepubliceerd op 14-11-2017
huren
betekenis & definitie