gesprek - zelfstandig naamwoord
uitspraak: ge-sprek
1. het met elkaar praten
♢ wij voerden een goed gesprek
1. de telefoon is in gesprek
[bezet]
2. dat is het gesprek van de dag
[daar praat iedereen over]
3. een gesprek voeren
[ergens over praten]
Zelfstandig naamwoord: ge-sprek
het gesprek
de gesprekken
het gesprekje
Synoniemen
bespreking, conferentie, conversatie, onderhoud
Gepubliceerd op 14-11-2017
gesprek
betekenis & definitie