telefoon - zelfstandig naamwoord
uitspraak: te-le-foon
1. apparaat waarmee je op afstand met iemand kunt praten
♢ wij hebben zo'n telefoon met druktoetsen
1. de telefoon gaat
[hij zoemt of rinkelt]
2. er is telefoon voor je
[iemand belt je op]
3. een telefoontje krijgen
[iemand belt je op]
Zelfstandig naamwoord: te-le-foon
de telefoon
de telefoons
het telefoontje
Gepubliceerd op 14-11-2017
telefoon
betekenis & definitie