fuik - zelfstandig naamwoord
1. langwerpig, in een punt toelopend visnet
♢ de visser had tientallen palingen in zijn fuik
1. in de fuik lopen
[in een situatie komen waar je niet gemakkelijk meer uit komt]
2. een fuik lichten
[de vissen eruit halen]
2. grote onderbroek
♢ wat heb jij een grote fuik aan!
Zelfstandig naamwoord: fuik
de fuik
de fuiken
het fuikje
Gepubliceerd op 14-11-2017
fuik
betekenis & definitie