fles - zelfstandig naamwoord
1. hol voorwerp met brede buik, meestal van glas
♢ ik heb een fles wijn gekocht
1. hij drinkt een fles jenever per dag
[de inhoud van een fles jenever]
2. ik geef de baby de fles
[laat hem drinken uit de zuigfles]
3. een flessentrekker
[oplichter, zwendelaar]
4. de geest is uit de fles
[de zaak is niet meer in de hand te houden]
5. een fles wijn soldaat maken
[hem leegdrinken]
Algemene uitdrukkingen:
1. hij is op de fles gegaan
[zijn bedrijf is failliet verklaard]
Zelfstandig naamwoord: fles
de fles
de flessen
het flesje
Gepubliceerd op 14-11-2017
fles
betekenis & definitie