enkelvoudig - bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: en-kel-vou-dig
1. wat maar uit één deel bestaat
♢ er is hier sprake van een enkelvoudige oorzaak
1. een enkelvoudige moord
[op één persoon]
2. de enkelvoudige kamer
[met maar één rechter]
3. een enkelvoudige zitting
[van de enkelvoudige kamer, met maar één rechter]
2. wat in het enkelvoud staat
♢ 'zand' is een enkelvoudig woord, het heeft geen meervoud
1. enkelvoudige tijden
[van de werkwoordsvormen in het enkelvoud]
3. met maar één persoonsvorm erin
♢ dit is een enkelvoudige zin
Bijvoeglijk naamwoord: en-kel-vou-dig
de/het enkelvoudige ...
iets enkelvoudigs
Tegenstellingen
meervoudig, samengesteld
Gepubliceerd op 14-11-2017
enkelvoudig
betekenis & definitie