eigen - bijvoeglijk naamwoord
uitspraak: ei-gen
1. van jezelf
♢ dat zijn mijn eigen zaken
1. je een vreemde taal eigen maken
[een vreemde taal leren]
2. eigen baas zijn
[niet in loondienst]
3. in haar eigen belang
[in het belang van haarzelf]
4. uit eigen beweging kwam hij
[we vroegen het niet]
5. de burgemeester in eigen persoon
[de burgemeester zelf]
2. waar men zich verbonden mee voelt, waar men aan gewend is
♢ de band met mijn schoonzus is heel eigen
3. wat er kenmerkend voor is
♢ die smaak is eigen aan broccoli
Bijvoeglijk naamwoord: ei-gen
iets eigens
Synoniemen
vertrouwd
Tegenstellingen
vreemd
Gepubliceerd op 14-11-2017
eigen
betekenis & definitie