Wat is de betekenis van eigen?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

eigen

eigen - Bijvoeglijk naamwoord 1. op zichzelf betrekking hebbend, van jezelf Eigen huis. Vakantie in eigen land. 2. typisch (voor) Experimenteren is eigen aan de leeftijd. ...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

eigen

eigen - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ei-gen 1. van jezelf ♢ dat zijn mijn eigen zaken 1. je een vreemde taal eigen maken [een vreemde taal leren] 2. eigen baas...

2024-04-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

eigen

(zn.) - ik werk voor mijn eigen, ik werk voor mezelf. - hij werkt voor zijn eigen, hij is zelfstandige. - op zijn eigen zijn, eenzaam, alleen (willen) zijn.

2024-04-25
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Eigen

1 de- broek op kunnen houden,geheel onafhankelijk van anderen zijn; zichzelf kunnen beredderen. Een erg recente en wat modieuze uitdr. Maar ook dit soort organisaties moet leren de eigen broek op te houden. (Vrij Nederland, 16/03/91) Het meerjarenplan van de NOS, in de wandelgangen het plan-De Jong, gaat ervan uit dat de omroepen ‘de eigen broek op...

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

eigen

I. Als bnw. Van pers., inz. van kinderen: bang voor vreemden, niet spraakzaam t.o.v. vreemden; eenkennig; verlegen. II. Als znw. In verb. met een bezitt. vnw.: mijn, zijn eigen enz., mezelf, hemzelf, ook als reflexief: mij, zich; - op zijn eigen (willen) zijn, aan zichzelf overgelaten (willen) zijn, ook: alleen, eenzaam, zonder vrie...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Eigen

adj., eigen, egen, fortroud, hiem; het is mij —, it hinget my oan; zich maken, jin oaneigenje.

2024-04-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Eigen

eigen; eigenaardig, bijzonder; eigene Leute, lijfeigenen; sein eigenstes Wesen, zijn diepste aard; auf eigene Faust, op zijn eigen houtje; in eigener Sache, pro domo.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Eigen

I. bn. (alleen in de bet. 6. verbogen), 1. niet aan anderen, doch aan ons zelf toebehorende: die boer woont op een eigen plaats ; uit eigen zak iets betalen, kopen ; eigen haard is goud waard ; eigen equipage, niet gehuurd ; — in eigen persoon, versterking van: zelf; een eigen zelfstandig naamwoord (in tegen...