buiten

betekenis & definitie

buiten - bijwoord, voorzetsel
uitspraak: bui-ten

1. wat niet wordt meegerekend
♢ buiten Ahmed gaat iedereen mee
2. niet in iets
♢ het is mooi weer, we gaan naar buiten
1. hij komt van buiten
[hij komt van het platteland]
2. ik sta hierbuiten
[ik heb er niets mee te maken]
3. jullie houden mij erbuiten
[jullie vertellen mij niets]
3. het niet kunnen missen
♢ hij kan niet buiten zijn hond
1. buiten adem
[hijgend van moeheid]

Algemene uitdrukkingen:
1. het van buiten leren
[uit je hoofd leren]
2. buiten werktijd
[als je niet hoeft te werken]
3. de machine is buiten werking
[hij staat niet aan]
Bijwoord: bui-ten
Voorzetsel: bui-ten

Synoniemen
behalve, uitgezonderd

Tegenstellingen
binnen