Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

brok

betekenis & definitie

brok - zelfstandig naamwoord

1. wat kleiner is dan het totaal
wil je een brok speculaas bij de koffie?
1. een brok in je keel hebben
[ontroerd zijn]
2. brokken maken
[iets kapot maken, een ongeluk veroorzaken]
3. met de brokken zitten
[narigheid hebben als gevolg van iets wat mislukt]

Zelfstandig naamwoord: brok
het brok
de brokken
het brokje

Synoniemen
bestanddeel, component, deel, element, gedeelte, lid, onderdeel, part, segment, smaldeel, stuk

Tegenstellingen
heel, totaal, voluit