Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

Gepubliceerd op 14-11-2017

beurs

betekenis & definitie

beurs - zelfstandig naamwoord

1. waar je je geld in bewaart
hij pakte een kwartje uit zijn beurs
1. diep in de beurs tasten
[heel veel betalen]
2. met gesloten beurs betalen
[zonder geld, bijvoorbeeld door te ruilen]
3. een smalle beurs hebben
[weinig geld]
4. iemands beurs spekken
[hem veel betalen]
5. zijn beurs trekken
[betalen]
2. bijdrage van de overheid voor het volgen van een studie
♢ betaalt hij zijn studie zelf? Nee, hij heeft een beurs
3. tentoonstelling van alles wat er te koop is
♢ Arie stond op de huishoudbeurs
4. organisatie die onder toezicht van de overheid aandelen en andere geldproducten verhandelt
♢ op de beurs werd vandaag druk gehandeld
1. beursgenoteerde bedrijven
[waarvan de aandelen worden verhandeld op de beurs]
2. een vaste beurs
[de prijzen van de aandelen zijn stabiel]

Zelfstandig naamwoord: beurs
de beurs
de beurzen
het beursje

Synoniemen
knip, portemonnee