afdwalen - regelmatig werkwoord
uitspraak: af-dwa-len
1. in een andere richting gaan dan je van plan was
♢ eerst liepen we goed, maar later zijn we afgedwaald
2. ongemerkt over een ander onderwerp praten
♢ we dwalen af, we hadden het over de veiligheid
Regelmatig werkwoord: af-dwa-len
ik dwaal af (... ik afdwaal)
jij/u dwaalt af (... jij afdwaalt)
hij/zij dwaalt af (... hij afdwaalt)
wij/zij/jullie dwalen af (... wij afdwalen)
ik/jij/u/hij/zij dwaalde af (... ik afdwaalde)
wij/zij/jullie dwaalden af (... wij afdwaalden)
hij is afgedwaald
de/het/een afgedwaalde ....
afdwalend, afdwalende
Gepubliceerd op 14-11-2017
afdwalen
betekenis & definitie