plan - zelfstandig naamwoord
1. voorlopig ontwerp van iets
♢ hij legde zijn plan aan de directie voor
1. plannen maken
[bedenken wat je gaat doen]
2. iets van plan zijn
[het voornemen hebben iets te gaan doen]
3. een plan uitbroeden
[maken]
4. plannen in de ijskast zetten
[er voorlopig niet meer over spreken]
5. een sociaal plan
[een afvloeiingsregeling]
2. uitgewerkte beschrijving of tekening
♢ je moet je precies aan het bouwplan houden
3. wat je met jezelf afspreekt te gaan doen
♢ ik ben van plan om te gaan studeren
Algemene uitdrukkingen:
1. iets op een hoger plan brengen
[op een hoger niveau]
2. op het tweede plan staan
[minder belangrijk zijn]
Zelfstandig naamwoord: plan
het plan
de plannen
het plannetje
Synoniemen
concept, opzet, voornemen
Gepubliceerd op 14-11-2017
plan
betekenis & definitie