aangapen - regelmatig werkwoord
uitspraak: aan-ga-pen
1. met open mond naar iemand kijken
♢ toen Jan met die hoed op binnenkwam, werd hij door iedereen aangegaapt
Regelmatig werkwoord: aan-ga-pen
ik gaap aan (... ik aangaap)
jij/u gaapt aan (... jij aangaapt)
hij/zij gaapt aan (... hij aangaapt)
wij/zij/jullie gapen aan (... wij aangapen)
ik/jij/u/hij/zij gaapte aan (... ik aangaapte)
wij/zij/jullie gaapten aan (... wij aangaapten)
hij heeft aangegaapt
de/het/een aangegaapte ....
Gepubliceerd op 14-11-2017
aangapen
betekenis & definitie