Werkwoorden vervoegen
aangapen
Tegenwoordige tijd aangapen
Ik gaap aan
Jij gaapt aan
gaap jij aan?
U gaapt aan
Hij/Zij/Het gaapt aan
Wij gapen aan
Jullie gapen aan
Zij gapen aan
Verleden tijd van aangapen
Ik gaapte aan
Jij/U gaapte aan
Hij/Zij/Het gaapte aan
Wij gaapten aan
Jullie gaapten aan
Zij gaapten aan
Voltooid deelwoord van aangapen
aangegaapt
Tegenwoordig deelwoord van aangapen
aangapend