wilgeboom die eens in de 3—5 jaar in het winterseizoen wordt gesnoeid. Het snoeien gebeurt op maximaal 2 m hoogte.
Als gevolg van het snoeien ontstaat een dikke knoest (pruik) boven op de boom, waaruit weer nieuwe loten groeien. Het hout van de knotwilg wordt vooral gebruikt als gerief-, rijs- en brandhout en als grondstof voor vezels en papier.Knotwilgen komen veel voor in de uiterwaarden langs de grote rivieren, langs sloten in veenweidegebieden en in beekdalen. Als knotboom worden ook essen en populieren gebruikt; in het oosten van het land gebruikt men ook de eik daarvoor. Op knotbomen kan een groot aantal soorten hogere planten, varens, mossen en paddestoelen voorkomen. Ook bieden zij broedplaats aan vele vogels (waaronder vooral de steenuil), en schuilplaats aan kleine zoogdieren.
Als knotwilgen niet worden onderhouden, worden de takken te dik en zwaar. De meestal holle stam kan dan onder het gewicht scheuren. Veel knotwilgen ondergingen dit lot, omdat zij niet werden onderhouden. Door de inzet van vrijwilligers wordt elk jaar een groot aantal bomen geknot, waardoor een deel van het bestand blijft bestaan.