microscopisch klein, min of meer staafvormig lichaampje, dat in de kernen van de cellen van plant, dier en mens voorkomt. De chromosomen zijn dragers van genen, waarin de erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd.
Van soort tot soort verschillen de aantallen chromosomen zeer sterk: van twee bij de spoelworm Ascaris univalens tot 1260 bij de varen Ophioglossum reticulatum. Bij de meeste soorten ligt het aantal echter tussen de 10-80. De mens heeft in elke cel, behalve in de geslachtscellen, 46 chromosomen. De geslachtscellen (eicellen en zaadcellen) bevatten 23 chromosomen: 22 autosomen en een geslachtschromosoom (X-chromosoom of Y-chromosoom). Bij de bevruchting smelten eicel en zaadcel samen, zodat een cel met 46 chromosomen ontstaat: voor de helft afkomstig van de moeder en voor de helft van de vader.Een chromosoom bestaat uit desoxyribonucleïnezuur (DNA); alle erfelijke eigenschappen (genen) worden bepaald door de samenstelling van het DNA. Een spontaan optredende verandering (mutatie) in een of meer bouwsteentjes waaruit het DNA is opgebouwd, leidt tot wijziging van een bepaalde eigenschap. Een kunstmatig optredende verandering, b.v. door radioactieve straling of bepaalde stoffen, kan leiden tot ernstige afwijkingen. Als zo’n verandering in de eicel of zaadcellen optreedt, leidt dat tot erfelijke afwijkingen bij het nageslacht.