Gepubliceerd op 13-06-2017

Egypte

betekenis & definitie

Republiek in het noordoosten van Afrika, in 1922 zelfstandig geworden.

Egypte werd in 1882 een Brits protectoraat, nadat het land sinds 1517 onder Turkse heerschappij had gestaan. Veertig jaar later verleenden de Britten Egypte zelfstandigheid. Tot het einde van de Tweede Wereldoorlog bleef Egypte echter militair afhankelijk van Groot-Brittannië, vanwege het grote strategische belang van het Suezkanaal voor de Britten met het oog op hun koloniën in Azië. Egypte werd achtereenvolgens geregeerd door de koningen Foead (1922-36) en Faroek (1936-52), die met hun decadente levensstijl veel kritiek bij de bevolking opwekten.

De spanningen in Afrika als gevolg van de Italiaanse aanval op Abessinië in 1935, leidden in Egypte tot onrust. In 1936 werd een verdrag met Groot-Brittannië gesloten, waarbij een bondgenootschap voor twintig jaar werd aangegaan. De Britten mochten alleen nog troepen in de Suezkanaalzone stationeren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Egypte het centrum van de geallieerde operaties in het Midden-Oosten. De duizenden geallieerde militairen brachten welvaart in het land.

In 1948 leden Egyptische troepen een beschamende nederlaag tegen de jonge staat Israël, wat de positie van koning Faroek verzwakte. In 1951 annuleerde het Egyptische parlement het verdrag met Groot-Brittannië uit 1936. Er braken schermutselingen uit tussen Britse troepen en Egyptische politie-eenheden. Ontevredenheid over de corrupte, incompetente regering van de koning leidde in juli 1952 tot een militaire staatsgreep, onder leiding van opperbevelhebber Ali Mohammed Naguib. Egypte werd een republiek. Naguib werd eerst premier en vervolgens president. Minister-president Gamal Abd al-Nasser ontnam hem echter in november 1954 de macht, omdat Naguib zich had uitgesproken voor meer democratie. Onder leiding van Nasser sloeg Egypte een heel andere weg in. Hij was de ongekroonde koning van het Arabisch socialisme, een radicale stroming die het zelfbewustzijn van de Arabieren versterkte. Toen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië hun financiële toezeggingen voor de bouw van de Aswan-dam introkken, nationaliseerde Nasser op 26 juli 1956 de maatschappij die het Suezkanaal exploiteerde. Deze maatschappij was voor tachtig procent in handen van Britse en Franse financiers. Samen met Israël reageerden Frankrijk en Groot-Brittannië met een militaire actie (Suez-crisis) die politiek gezien rampzalig voor hen afliep. Nasser vestigde met de succesvolle afloop van de Suez-crisis voorgoed zijn faam in de Arabische wereld.



De aanleg van de Aswan-dam bracht voor de Egyptische boeren ingrijpende veranderingen met zich mee, omdat daarmee de jaarlijkse overstromingen van de Nijl tot het verleden behoorden. Onder Nasser werd het grootgrondbezit sterk verminderd.

In de loop van de jaren zestig bleek het `Nasserisme' uitgewerkt. De mislukking van de Verenigde Arabische Republiek met Syrië en binnenlands verzet van extremistische moslims tegen Nassers maatregelen voor geboortebeperking tastten zijn prestige aan. Studenten en arbeiders demonstreerden voor meer democratie. Ook de zware nederlaag in de Zesdaagse Oorlog in 1967 tegen Israël, een oorlog die hij zelf had uitgelokt, deden zijn populariteit geen goed.

In 1970 overleed Nasser plotseling. Zijn opvolger Mohammed Anwar al Sadàt voer een gematigder koers. In 1972 brak hij met Nassers buitenlandse politiek door de banden met de Sovjetunie te verbreken. Sadàt zag meer heil in toenadering tot de Verenigde Staten. Met een aanval op Israël die in oktober 1973 de Jom Kippoer-oorlog veroorzaakte, probeerde Sadàt de aandacht van de gespannen binnenlandse situatie in Egypte af te leiden. Hij vergrootte zijn prestige in de Arabische wereld aanzienlijk door in de eerste dagen van de oorlog enkele militaire successen te boeken, zoals het doorbreken van de Israëlische verdedigingslinie aan het Suezkanaal. Na de Jom Kippoer-oorlog begon Sadàt toenadering tot Israël te zoeken. Hij bracht in november 1977 als eerste Arabische leider een bezoek aan Jeruzalem. In 1978 legden Egypte en Israël met de Camp David-akkoorden de basis voor ontspanning in het Midden-Oosten. Op 26 maart 1979 werd er tussen beide landen vrede gesloten. Deze politiek kwam Sadàt echter duur te staan. In 1979 werd Egypte uit de Arabische Liga gezet, terwijl Sadàt op 6 oktober 1981 tijdens een militaire parade door vier fundamentalistische moslim-militairen werd vermoord.

In de jaren tachtig bleef het onrustig in Egypte. De opkomst van de moslim-fundamentalisten liep uit op strijd tegen het leger van de nieuwe president Mohammed Hosni Moebarak, die in 1982 de noodtoestand uitriep. Naast de bestrijding van de terreur zette Moebarak de door zijn voorganger ingeslagen weg naar democratie voort. Er werden geleidelijk meer politieke partijen toegestaan. Onder Moebarak herwon Egypte zijn positie als belangrijkste Arabische land.

In de jaren negentig kwam in Egypte het toerisme als inkomstenbron ernstig onder druk te staan toen buitenlanders het doelwit van de moslim-extremisten werden.