Lexicon van de Psychologie

N. Sillamy (1965)

Gepubliceerd op 22-02-2023

ONAANGEPASTHEID

betekenis & definitie

gebrek aan aanpassingsvermogen, onvoldoende intergratie met de omgeving. Gebrek aan aanpassingsvermogen, waarvan de oorzaken van fysieke (gebrekkige motoriek), zintuiglijke (blindheid, doofheid) en verstandelijke (→ achterlijkheid) aard kunnen zijn of samenhangen met → karakterstoornissen, komt tot uiting in het onvermogen van de lijder om in de maatschappij zijn normale rol te spelen en zijn behoeften en die van zijn omgeving te bevredigen.

Al naargelang de situatie waarin ze zich manifesteert, spreekt men van een gebrek aan aanpassingsvermogen met betrekking tot: gezin, school, beroep of maatschappij. Mensen met een gebrek aan aanpassingsvermogen als gevolg van geestelijke onvolwaardigheid, zijn gemakkelijk op te sporen met behulp van zintuigen- en aanlegtests. → Adolescentie, Affectiviteit, Beroep, Delinquentie, Muziek, Test.