Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Intentie

betekenis & definitie

Onder intentie (intentio = spanning, aandacht) verstaan we het georiënteerd zijn op iets, en in een specifiek ethische betekenis: de met een handeling verbonden bedoeling. Het oorspronkelijke beeld duidt op de spanning van een boog waarmee doelgericht een pijl kan worden afgeschoten. Deze concreetheid is in het huidige filosofische spreken over ‘intentie’ en ‘intentionaliteit’ niet meer aanwezig.

Het begrip ‘intentie’ speelt een belangrijke rol zowel in de filosofie van het bewustzijn, als ook in de handelingsfilosofie en de ethiek. In de ethiek verbindt de intentie de handelende persoon met het door hem vrij gekozen en te verantwoorden handelen. In de hermeneutiek is bovendien sprake van de ‘intentie’ als de ‘bedoeling die een auteur met een uitspraak heeft’. Deze is vaak alleen door nauwgezette interpretatiearbeid te ontsluiten, zij het zonder de absolute zekerheid dat die bedoeling ook daadwerkelijk wordt achterhaald. Bij een nadere uitwerking van het begrip ‘intentie’ dienen de uiteenlopende domeinen (bewustzijnstheorie, handelingstheorie, hermeneutiek) enerzijds te worden onderscheiden en anderzijds op hun onderlinge samenhangen te worden onderzocht. De thematiek van de intentionaliteit wijst op de blijvende betekenis van een subjectiviteitstheoretische grondslag van de ethiek die door het paradigma van de interactie en de communicatieve rede weliswaar wordt verruimd maar niet volledig vervangen kan worden.

Historische ontwikkeling
De historische wortels van het intentiebegrip liggen in de Oudheid. Vooral via de Arabische wereld heeft het begrip ingang gevonden in de middeleeuwse kentheorie en ethiek (Thomas van Aquino, Abelardus), en vaste plaats verworven in ethische traktaten. Daar gaat het vooral om de door een vrije wil bepaalde handeling waarvoor de persoon zich moet kunnen verantwoorden. Op dat punt vinden de middeleeuwse aanzetten tot een intentie-ethiek (met name bij Abelardus) tegenwoordig nog steeds weerklank met betrekking tot het probleem van de toerekeningsvatbaarheid.

Het in de volgende eeuwen minder sterk bediscussieerde begrip wordt door Brentano opgenomen en door zijn leerling Husserl, als ‘intentionaliteit’, tot een basisbegrip van de fenomenologie gemaakt. Brentano keerde zich tegen het ‘psychologisme’ in de filosofie van zijn tijd en bekritiseerde de daarin vervatte relativistische en subjectivistische kentheorie. Bewustzijn is voor Brentano niet diffuus en associatief, maar altijd op iets gericht (intentioneel). Husserl heeft deze grondgedachte consequent ontwikkeld door de activiteiten van het bewustzijn te karakteriseren aan de hand van hun oriëntatie op een object, waarbij het object in deze ‘intentionele’ activiteiten aan het licht komt en evident wordt.

De ontwikkeling van het bewustzijnstheoretische concept van ‘intentionaliteit’ komt op in een tijd waarin onderscheid wordt gemaakt tussen wetenschappelijke psychologie en filosofie, en is niet onmiddellijk met een ethische interesse verbonden. De ethische vraag naar de intentie deelt echter met de fenomenologie het probleem van de empirische identificeerbaarheid van bewustzijnstoestanden die noch met het oog op hun oorsprong, noch wat betreft hun directe of indirecte werking rechtstreeks vaststelbaar zijn.

In de taalanalytische filosofie van de tweede helft van de twintigste eeuw kwam het tot een verdere doordenking van de intentionaliteitsproblematiek, met name in de Angelsaksische wereld, waar Anscombe de theorie van de handelingsdoelen als filosofisch onderzoeksterrein rehabiliteerde. Bedoelingen die in het innerlijk van het subject verborgen lijken te zijn, worden bediscussieerbaar zodra ze in taal tot uitdrukking worden gebracht. Ook dit is evenwel niet altijd het geval, omdat de met een handeling verbonden doelen ook voor de handelenden zelf niet altijd doorzichtig zijn. Het tegenwoordige debat over het begrip ‘intentionaliteit’ betreft niet alleen de ethiek in enge zin; maar een interdisciplinaire constellatie van, ethiek, ‘filosofie van de geest’ en aanverwante empirische wetenschappen.

Relevantie voor praktische vragen
Men zou een handeling van buitenaf kunnen observeren en beschrijven overeenkomstig een op de natuurwetenschappen georiënteerd theoriebegrip. Een analyse van de gevolgen van de handeling zou dan volgens consensus-criteria tot een rationele beoordeling van de betreffende handeling leiden en ook in ethisch opzicht verhelderend zijn. Bij een dergelijke reconstructie van de vermeende handelingsrationaliteit zou echter al snel duidelijk worden dat handelingen zulke complexe structuren zijn, dat ze niet in protocoluitspraken op basis van observaties kunnen worden uitgedrukt. Tenminste zal de intentie in de analyse van de complexe handelingswerkelijkheid moeten worden betrokken. De metafoor van de gespannen boog en de doelgericht afgeschoten pijl is slechts op een relatief gering aantal handelingen van toepassing. Doorgaans is het verloop minder rechtlijnig en minder snel.

De ethische vraag naar de intentie kan principieel bij elk praktisch probleem opspelen, maar treedt bijzonder scherp op de voorgrond in situaties waarin eventuele negatieve gevolgen van een handeling door een goede intentie worden gerechtvaardigd. Hier kan het bijvoorbeeld gaan om het doden van onschuldige personen, zoals bij militaire acties of bij de praktijk van stervensbegeleiding. Bij het beoordelen van euthanasiegevallen wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte ingrepen die de dood veroorzaken, waarbij de intentie van de handelende een rol speelt. De ethische vraag naar de intentie is met het oog op de juridische praktijk direct relevant als het om de toerekenbaarheid van schuld gaat. Wie met de correcte intentie handelt en zich daarbij voor verwerpelijke gevolgen moet verantwoorden, kan gewoonlijk op een geringere straf rekenen dan iemand die met een verwerpelijke intentie op de levensondermijning van anderen uit is. Toch kan de verwijzing naar ‘goede intenties’ nooit een goedkoop excuus zijn voor catastrofale gevolgen, die binnen elk rationeel handelingsontwerp zo tijdig en omvattend mogelijk moeten worden beoordeeld en verdisconteerd.

In de traditie is ook de vraag bediscussieerd of er intenties bestaan die wezenlijk slecht zijn (wrongful intentions) en waardoor een handeling onafhankelijk van de gevolgen moreel in diskrediet wordt gebracht. In de context van kunstmatige intelligentie dienen zich nieuwe vragen aan die betrekking hebben op de simuleerbaarheid dan wel vervangbaarheid van intentionaliteit in complexe technische systeemprocessen die analoog aan menselijke handelingen worden geconcipieerd.

Literatuur
Anscombe, G.E.M., Intention, Oxford, 1957.
Audi, R., Action, Intention, and Reason, Ithaca, 1993.
Bratman, M.E., Faces of Intention: Selected Essays on Intention and Agency, Cambridge / New York, 1999.
Derrida J., Limited Inc., Parijs, 1990.
Diamond, C., J. Teichman (eds.), Intention and Intentionality: Essays in Honour of G.E.M. Anscombe, New York, 1979.
Husserl, E., Gesammelte Werke, Den Haag u.a., pp. 1955w. Nida-Rümelin, J., Kritik des Konsequentialismus, München, 1993.
Ricoeur, P, Soi-même comme un autre, Parijs, 1990.
Searle, J.R., Intentionality. An Essay in the Philosophy ofMind, Cambridge, 1983.

(W. Lesch)