Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Coöperatie

betekenis & definitie

Van coöperatie tussen mensen is sprake wanneer ze hun handelen zodanig op elkaar afstemmen, dat ze een door allen gewenst resultaat bewerkstelligen dat niemand van hen alleen had kunnen realiseren. Mensen kunnen hun handelen op elkaar afstemmen doordat zij ten opzichte van elkaars gedrag gefundeerde verwachtingen vormen.

Een voorbeeld van coöperatief handelen is verkeersgedrag. Het maakt niemand van ons iets uit of we met z’n allen links of met z’n allen rechts rijden: het is een zuiver coördinatiespel met twee evenwichtspunten. Essentieel is echter dat we allen dezelfde regel volgen, en dat kunnen we alleen als we van elkaar weten dat we dat doen. Het is niet genoeg dat ik van jou verwacht dat jij rechts zult houden, en vice versa. Ik moet ook weten dat jij van mij verwacht dat ik rechts houd, anders kan ik er niet echt op rekenen dat jij het ook doet. We moeten dus niet alleen van elkaar verwachten dat we x doen (een verwachting van de eerste orde), maar ook weten dat we dat verwachten (een verwachting van de tweede orde), en zelfs weten dat we dat weten (een verwachting van de derde orde). Nodig is dus een patroon van verwachtingen van lagere en hogere orde. (Tot een bepaald niveau, bijvoorbeeld het derde of vierde, of tot in het oneindige?)

Prisoners’ dilemma
Als zo’n patroon van verwachtingen bestaat in een zich herhalend zuiver coördinatiespel zoals het verkeer, heeft iedereen een goede reden, gegeven zijn eigen doelen, om zich aan de verwachtingen van anderen te houden. Anders ligt het in het zogenaamde ‘dilemma van de gevangene’. Dit ‘prisoners’ dilemma’ heeft de volgende kenmerken:
- de spelers (hier gaan we uit van twee spelers, maar het kunnen er meer zijn) hebben de keuze tussen de handelingsalternatieven C (voor Coöperatie) en D (Defecteren);
- ieder heeft de volgende voorkeursordening over de mogelijke uitkomsten: DC (dat wil zeggen ik defecteer, jij coöpereert), CC, DD, CD. In het voorbeeld waaraan het spel zijn naam ontleent: als ik optreed als kroongetuige tegen jou, krijg ik vrijstelling van straf, en word jij tot tien jaar veroordeeld; als we allebei onze mond houden, worden we beiden tot één jaar cel veroordeeld voor een kleiner vergrijp; als we allebei bekennen, krijgen we beiden negen jaar; en als jij bekent en ik zwijg, word jij vrijgelaten en krijg ik tien jaar. Het spel heeft maar één equilibrium, en die uitkomst (DD) wordt bereikt als beide spelers hun dominante keus maken. Toch is die uitkomst suboptimaal: als we allebei C hadden gekozen, waren we er allebei op vooruitgegaan.

Het 'prisoners’ dilemma’ is een model voor alle mogelijke sociale situaties waarin de ‘rationele’ keuzen van individuen tot een suboptimale uitkomst leiden. Voorbeelden: het schoonhouden van een buurt of van gemeenschappelijke ruimten in een appartementengebouw, het vrijwillig beperken van looneisen, van een vangstquotum, productieareaal of kindertal, het hooghouden van productiestandaarden, het betalen van trein- of tramkaartjes, het voldoen van de verschuldigde belasting, het ingrijpen bij in de openbaarheid gepleegde geweldsmisdrijven. Daarbij gaat het vooral om spelen met meer dan twee spelers (n-persoons ‘prisoners’ dilemma’).

Stel dat er een patroon van wederkerige verwachtingen van lagere en hogere orde bestaat om coöperatie te kiezen. Dan heeft iedere actor een reden, gegeven zijn eigen doelen, om niet aan die verwachtingen te voldoen. Het verwachtingspatroon zal dus, onder ‘rationele’ actoren, meteen in elkaar storten, of, liever gezegd, niet van de grond komen. Het ligt anders, als twee spelers zich regelmatig in dezelfde prisoners’ dilemma-situatie bevinden (‘herhaald twee-persoons prisoners’ dilemma’). Dan kunnen beide spelers zogenaamde ‘conditionele strategieën’ volgen, en van elkaar gaan verwachten dat ze die volgen. Een speler volgt een conditionele strategie, als hij zijn keuze voor C of D laat afhangen van de keuzen die zijn medespeler in het verleden heeft gemaakt. Een simpele conditionele strategie is ‘lik op stuk’. Je begint coöperatie te kiezen, en in alle volgende ronden kopieer je de keuze van je medespeler in de vorige ronde, C als hij C koos, D als hij D koos. Als zo’n verwachtingspatroon bestaat, is het rationeel om het te volgen. Zo is C in een tweepersoons herhaald prisoners’ dilemma mogelijk. Dit is met name aangetoond door Axelrod, die in een computersimulatie enkele ‘toernooien’ organiseerde tussen allerlei mogelijke strategieën, waarbij lik-op-stuk steeds won. Dit betekent niet dat deze strategie altijd de beste is. Wel kan worden aangetoond dat in een ‘evolutieproces’ waarin het aantal spelers van een strategie afhangt van het succes van die strategie, hoge niveaus van coöperatie worden bereikt. Dat geldt echter alleen voor het herhaald tweepersoons prisoners’ dilemma. Taylor heeft weliswaar beproefd soortgelijke analyses voor het herhaald n-persoons prisoners’ dilemma te geven, maar het succes daarvan is betwist.

Het resultaat van de hier schetsmatig weergegeven analyse is dus: tussen rationele spelers is coöperatie mogelijk in een tweepersoons herhaald prisoners’ dilemma, maar niet in een eenmalig prisoners’ dilemma, en wellicht evenmin in een n-persoons herhaald prisoners’ dilemma. Binnen de sociale psychologie is echter op grote schaal onderzoek gedaan naar de voorwaarden waaronder coöperatie in feite al of niet ontstaat. Daaruit blijkt enerzijds dat ook in een herhaald tweepersoons prisoners’ dilemma coöperatie niet altijd stabiel is, anderzijds dat coöperatie wel degelijk kan voorkomen in een n-persoons herhaald, en zelfs in een eenmalig prisoners’ dilemma.

Een mogelijke verklaring voor het sociaal wenselijke gedrag is, dat actoren zich in zulke situaties niet alleen door doel/middel-rationaliteit laten leiden, maar ook door morele motieven, met name door motieven van betrouwbaarheid en van fairness. Stel dat er een patroon van wederkerige verwachtingen van lagere en hogere orde bestaat om in een prisoners’ dilemmasituatie coöperatie te kiezen. Je bent dan betrouwbaar als het feit dat de anderen zulke verwachtingen hebben voor jou op zichzelf een reden is om je aan die verwachtingen te houden. En je hebt een dispositie van fairness, als je er morele bezwaren tegen hebt een ‘free-rider’ (met een term van Nescio: ‘uitvreter’) te zijn, dat wil zeggen de verwachtingen van anderen te exploiteren. Betrouwbaarheid en fairness kunnen beschouwd worden als de coöperatieve deugden bij uitstek.

Volgens Gauthier kan het uiteindelijk toch weer als rationeel worden beschouwd om vanuit deze morele motieven te handelen. Hij neemt daarbij aan dat mensen een vermogen hebben om coöperatieve disposities bij elkaar te onderkennen. Als je bereid bent samen te werken met anderen die die bereidheid eveneens hebben, en de anderen zijn in staat om vast te stellen dat jij die bereidheid hebt, dan zullen zij op hun beurt met jou willen samenwerken, terwijl niet-coöperatief ingestelde lieden van die samenwerking zullen worden uitgesloten. Of dit argument uiteindelijk stand houdt, is omstreden. Eén vraag die in de discussie gesteld wordt is deze: stel dat Gauthier heeft aangetoond dat het inderdaad rationeel is om zich voor te nemen te gaan samenwerken, omdat dit de bereidheid van anderen tot coöperatie oproept. Volgt daaruit dat het ook rationeel is om te zijner tijd dit plan metterdaad uit te voeren? Zijn zulke ‘strategische intenties’ mogelijk? Dan zou in de dynamische beslissingstheorie het axioma van de modulariteit moeten worden opgegeven.

Kritiek
Van de kant van het communitarisme wordt tegen deze analyse van coöperatie ingebracht dat daarbij uitgegaan wordt van actoren die allen hun eigen doelen nastreven. De doelen van de een kunnen onafhankelijk van de doelen van de ander worden gedefinieerd. In veel gevallen zou het mensen echter veeleer te doen zijn om de deelname aan de coöperatieve activiteit op zichzelf, of om een doel dat daarvan niet kan worden losgemaakt (een zogenaamd ‘intern’ doel). Een vraag die bij dit bezwaar gesteld kan worden, is of een coöperatieve activiteit volledig op interne doelen gericht kan zijn. Is het niet veeleer zo dat coöperatie al op externe doelen gericht moet zijn, voordat het mogelijk wordt aan de deelname aan die coöperatie zelf belang te hechten? Nog iets radicaler: is het niet zo dat de interne waarde van die deelname alleen gerealiseerd kan worden door personen die zich exclusief op de externe doelen richten, dus alleen als een essential by-product?

Een andere vorm van kritiek betreft eveneens het individualistische karakter van de gepresenteerde analyse van coöperatie, maar richt zich niet zozeer op de doelen van de coöperatieve handeling, maar op de handeling zelf. In de individualistische analyse vormt iedere actor onafhankelijk van de anderen zijn intenties, en de onderlinge afstemming vindt plaats door een patroon van wederzijdse verwachtingen van lagere en hogere orde. (‘Ik ben van plan x te doen, omdat ik aanneem dat jij y zult doen; ik neem dat aan omdat ik weet dat jij verwacht dat ik x doe, enzovoort’). Volgens een alternatieve analyse is er bij werkelijke coöperatie ook sprake van collectieve intenties. (‘Mijn plan is dat wij gezamenlijk x tot stand brengen, mede doordat ik y doe.’) De discussie over deze alternatieve concepties van coöperatie is volop gaande.

Literatuur
Axelrod, R., The Evolution of Cooperation, New York, 1984.
Barry, B., R. Hardin (eds.), Rattonal Man and Irrational Society, Beverly, 1982.
Frank, R., Passions within Reason: The Strategie Role of the Emotions, New York, 1988.
Gauthier, D., Morals by Agreement, Oxford, 1986.
Gilbert, M., Living Together: Rationality, Sociality, and Obligation, Lanham, 1996.
Lewis, D. K., Convention: a Philosophical Study, Cambridge, 1969.
Taylor, M., The Possibility of Cooperation, Cambridge, 1987.

(G. den Hartogh)