Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Dilemma

betekenis & definitie

Dilemma (van het Grieks di-lambanein: uiteen-nemen) is in algemene zin een keuzesituatie waarin de actor wordt geconfronteerd met twee handelingsmogelijkheden A en B, die hij beide op grond van goede redenen als wenselijk, verplichtend dan wel ontoelaatbaar ervaart. Redenen om een keuze voor A dan wel B te maken ontbreken. Paradoxaal genoeg krijgt een feitelijke beslissing waarvoor goede redenen te geven zijn, door de confrontatie met de andere handelingsoptie, iets willekeurigs.

Een dilemma kan worden onderscheiden van een (innerlijk) conflict omdat bij een conflict de mogelijkheid nog openstaat dat er een derde weg is die de persoon kan bewandelen, of een compromisoplossing die hij kan volgen. Dit is niet zo bij een dilemma. Het realiseren van beide handelingsmogelijkheden is bij een dilemma onmogelijk; een van beide staat slechts open. Bovendien heeft een dilemma meestal de connotatie van moreel dilemma, een ernstige en moeilijke keuze. Het gebruik van de term ‘dilemma’ voor de keuze tussen thee of koffie waarbij maar een van de twee kan worden gekozen, is oneigenlijk. Een dilemma is daarbij een onvermijdelijk conflict van waarden of plichten. De Griekse tragedieschrijvers, in het bijzonder Sophocles, hebben als eerste in hun werk het dilemma gethematiseerd.

Morele dilemma’s: reëel of irreëel?
In de moderne ethische theorievorming krijgt de notie van een dilemma een bijzondere betekenis vanwege de sterk beslissingsgerichte tendens van de plichtstheorieën, in het bijzonder Kants leer van de categorische imperatief en het utilisme. Met name het principe ‘Ought implies can’ zou impliceren dat dilemma’s in strikte zin niet voor kunnen komen. Als de alternatieven inderdaad logisch onverenigbaar zijn en allebei plicht in strikte zin, dan zou dit principe immers niet kloppen: de actor kan immers niet beide handelingen stellen. Sommigen proberen deze implicatie te ontlopen door onderscheid te maken tussen prima jade-plichten, die wel gelden maar in geval van botsing met andere prima fade plichten het af kunnen leggen in gewicht, en plichten die in een gegeven situatie de resultante zijn van alle overwegingen. Het laatste type plichten zou niet in dilemma’s kunnen voorkomen. Met name sommige utilistische ethici zoals Hare hebben gebruik gemaakt van dit onderscheid door twee ordes in het morele denken te onderscheiden: een intuïtieve orde waarin we werken met prima fade regels en disposities die hun morele waarde bewezen hebben en een kritisch niveau, waarin we werken met theoretische principes, waarmee beslissingen in geval van conflicten kunnen worden geforceerd. Het dilemma is op dit tweede niveau een logische onmogelijkheid. De ervaring van het dilemma berust op dit kritische niveau uitsluitend op het menselijk onvermogen om in gegeven situaties de volgens het principe juiste morele beslissing te identificeren. Wij hebben bijvoorbeeld vaak niet voldoende inzicht in de gevolgen van ons handelen ten goede of ten kwade, waardoor we de volgens de toepassing van het nutsprincipe juiste handeling niet kunnen stellen.

Dit kan ons, vanuit het principe dat wij niet verplicht zijn tot wat wij niet kunnen, niet kwalijk worden genomen. We zijn slechts gehouden tot de morele beslissing die, gegeven onze situatie, aan redelijke voorwaarden van informatie, overleg en motivatie voldoet, niet tot de morele beslissing die in objectieve of absolute zin juist is. Maar dat neemt niet weg dat, theoretisch of onder ideale condities van kennis en gemotiveerdheid, één optie de juiste is. Kants ontkenning van een reële botsing van plichten is ingegeven door de overtuiging dat de erkenning daarvan de interne coherentie van de notie van de categorische imperatief en een ‘Reich der Zwecke’ zou bedreigen. Zijn behandeling van het beroemde geval waarin aan iemand wordt gevraagd om de schuilplaats van een voortvluchtige, maar onschuldige man te noemen (Kant meent dat de man die daarvan op de hoogte is, de waarheid moet spreken, want dit is een ‘volkomen’, strikt inlosbare plicht), laat zien dat in elk geval het conflict tussen volkomen en onvolkomen plichten geen dilemma voor hem vormt. Morele dilemma’s tussen volkomen plichten zouden logisch gezien niet kunnen voorkomen.

Sinnot-Armstrong wijst erop dat in de moderne ethische theorievorming de aandacht eenzijdig gericht is op het handelingsvoorschrijvende, eenduidig adviserende karakter van morele oordelen en het beslissingsgerichte van morele theorieën, en te weinig op andere functies zoals de functie om mensen te helpen vreedzaam met elkaar samen te leven. Deze doelstelling zou meer gediend zijn bij de erkenning van de waarde en rechten van anderen die zich bijvoorbeeld uit in spijt, excuses of compensatie. Dergelijke gebaren veronderstellen een soort ‘moreel residu’ van de optie die in de beslissing het onderspit heeft gedolven, en dit residu is beter te verklaren met een ethische theorie waarin het bestaan van morele dilemma’s wordt erkend. Dezelfde auteur stelt ook voor om een onderscheid te maken tussen ‘handelingsinconsistente’ morele oordelen en ‘waarheidsinconsistente’ morele oordelen. Twee morele oordelen zijn handelingsinconsistent als een actor niet op grondslag van beide kan handelen. Ze zijn waarheidsinconsistent als ze niet allebei waar kunnen zijn. In het geval van morele dilemma’s zijn de oordelen per definitie handelingsinconsistent, maar dit hoeft niet parallel te lopen met waarheidsinconsistente oordelen.

In reactie op de moderne plichtstheorieën en op soortgelijke meer of minder analytische benaderingen hebben vele andere auteurs (o.a. Taylor 1982, Berlin 1996) een onreduceerbaar pluralisme van waarden of morele principes verdedigd. Het leidde tot een meer genuanceerde visie op de omgang met dilemma’s.

Literatuur
Anderson, L.Y, ‘Moral dilemmas, Deliberation and Choice’, Journal of Philosophy, vol. 82,1985, pp. 139-162.
Berlin, I., Twee opvattingen van vrijheid, vertaald door T. Ausma, Amsterdam, 1996 (1958).
Gowans, C.W (ed.), Moral Dilemmas, New York, 1987.
Hare, R.M., Moral Thinking, Oxford, 1981.
MacIntyre, A., ‘Moral Dilemmas’, Philosophical and Phenomenological Research, vol. 50,1990, pp. 367-382.
Mason, H.E. (ed), Moral Dilemmas and Moral Theory, New York, 1996,
Nagel, Th., ‘The Fragmentation of Values’, in: Mortal Questions, Cambridge, 1979.
Sinnot-Armstrong, W., Moral Dilemmas, Oxford, 1988.
Taylor, Ch., ‘The Diversity of Goods’, in: A. Sen, B. Williams (eds.), Utilitarianism and beyond, New York 1982, pp. 129-144.
Williams, B., ‘Conflicts of Values’, in: Moral Luck, New York, 1981.

(J. Vorstenbosch)