Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Beslissingstheorie

betekenis & definitie

De beslissingstheorie, ook wel aangeduid als ‘theorie van de rationele keuze’, zoekt zo exact mogelijke antwoorden op de vraag welke handelingen de juiste middelen vormen om gegeven doelen te realiseren.

Uitgegaan wordt van een actor die een keuze kan maken uit meerdere handelingsalternatieven. Van elk van die alternatieven wordt de te verwachten uitkomst vastgesteld. Vaak zal een alternatief tot meerdere uitkomsten kunnen leiden. In dat geval dient voor elk van die uitkomsten vastgesteld te worden hoe waarschijnlijk het is dat die uitkomst het gevolg van de betreffende keuze zal zijn. Vervolgens brengt de actor alle mogelijke uitkomsten onder in een voorkeursvolgorde. Deze wordt uitgedrukt in een hoeveelheid ‘nut’ die aan elk van de uitkomsten wordt toegekend. Voor elke uitkomst wordt het product van waarschijnlijkheid en nut vastgesteld. Voor elke handelingsalternatief wordt de som van de producten van alle mogelijke uitkomsten genomen. De centrale stelling van de beslissingstheorie is, dat het rationeel is het alternatief te kiezen met het hoogste te verwachten nut. In veel gevallen hangt de uitkomst die de keuze voor een van de handelingsalternatieven de actor zal opleveren, af van keuzen die andere actoren inmiddels ook zullen maken. De deeltheorie van de beslissingstheorie die over zulke interdependente keuzen handelt, wordt speltheorie genoemd.

Calculatie van uitkomsten
De beslissingstheorie is op zichzelf een normatieve theorie. Als de aanvullende aanname wordt gemaakt dat mensen in het algemeen rationeel handelen, kan die theorie ook verklarend en voorspellend worden ingezet. Dit wordt onder meer binnen de micro-economie gedaan, maar in toenemende mate ook in andere sociale wetenschappen. Overigens worden de voorkeuren van de betrokken actoren vaak uitsluitend afgeleid uit hun gedrag (revealed preferences). Er wordt dan niet langer verondersteld dat zij aan normen van rationaliteit voldoen.

De gevolgde berekeningswijze roept de vraag op hoe voor alle uitkomsten de waarschijnlijkheid en het nut kunnen worden vastgesteld. Wat de waarschijnlijkheid betreft, wordt in de beslissingstheorie uitgegaan van de regel van Bayes, die aangeeft hoe de toekenning van waarschijnlijkheid moet worden herzien in het licht van nieuwe informatie. Deze regel kan alleen worden toegepast als er relevante informatie voor de toekenning van waarschijnlijkheid beschikbaar is. Soms is dat niet het geval. De actor kent dan zijn handelingsalternatieven, weet tot welke mogelijke uitkomsten zij kunnen leiden, maar is niet in staat aan die uitkomsten enige waarschijnlijkheid toe te kennen. Men spreekt dan van ‘een keuze in onzekerheid’. Voor zulke keuzen zijn verschillende rationaliteitsprincipes voorgesteld, waarvan er echter niet één algemene instemming heeft verworven. Een bekend principe is ‘maximiri: stel van alle handelingsalternatieven vast wat de slechtst mogelijke uitkomst is, en kies het alternatief waarvan de slechtst mogelijke uitkomst relatief nog zo gunstig mogelijk is. Dit principe lijkt een overdreven groot belang aan risico’s toe te kennen: ‘goede’ kansen worden opgeofferd aan het geringste risico.

Een ander principe is dat van ‘gelijke waarschijnlijkheid’: neem aan dat van elk handelingsalternatief iedere mogelijke uitkomst even waarschijnlijk is, en pas dan het gewone principe van het hoogste te verwachten nut toe. Dit principe berust op een aanname die, in een situatie van onzekerheid, even willekeurig is als welke andere distributie van waarschijnlijkheden ook. Maximin en gelijke waarschijnlijkheid worden door respectievelijk Rawls en Harsanyi aangeprezen als principes van de rationele keuze in de hypothetische situatie waarin een actor weet welke situatie zal ontstaan als gevolg van elk van de keuzen die hij kan maken, maar niet weet welke positie hijzelf in de dan ontstane situatie zal innemen. Beiden hebben onafhankelijk van elkaar voorgesteld eisen van rechtvaardigheid te analyseren in termen van de optimale keuze in zo’n hypothetische situatie. De analyse van Harsanyi leidt tot het utilisme.

De centrale stelling van de beslissingstheorie kan alleen worden bewezen wanneer men verschillende aannames maakt met betrekking tot de voorkeursordening van de actor. De ordening moet volledig zijn: gegeven twee mogelijke uitkomsten p en q, wordt p meer gewaardeerd wordt dan q, q meer gewaardeerd dan p, of worden p en q gelijk gewaardeerd. Als dat niet het geval is, zijn de uitkomsten incommensurabel. De ordening moet transitief zijn: als p meer gewaardeerd dan q, en q meer dan r, dan moet p meer gewaardeerd worden dan r. De ordening moet continu zijn: als de meest gewaardeerde uitkomst p gewaardeerd wordt op grond van een eigenschap x, en de minder gewaardeerde uitkomst q op grond van een eigenschap y, dan kun je aangeven hoeveel minder p van x, resp. hoeveel meer q van y zou moeten hebben, zodat p en q gelijk gewaardeerd worden. Alle goederen zijn met andere woorden uitruilbaar. Als aan deze voorwaarden is voldaan, is het mogelijk het nut van alle mogelijke uitkomsten in een getal uit te drukken. Echter alleen voor één subject. Tussenpersoonlijke nutsvergelijking is niet mogelijk.

Wanneer er tussen uitkomsten niet alleen verschillen in nut maar ook in waarschijnlijkheid zijn, moeten nog enkele andere aannames worden gemaakt. De ordening moet dan onder meer ook voldoen aan de voorwaarde van onafhankelijkheid: als een handelingsalternatief tot meerdere uitkomsten kan leiden, maakt het voor de waardering van dat alternatief in vergelijking tot andere niet uit als je een van de mogelijke uitkomsten vervangt door een ander die gelijk gewaardeerd wordt.

In de praktijk blijken de voorkeursordeningen van mensen niet altijd aan deze eisen te voldoen. In sommige gevallen leidt dat alleen tot de conclusie dat de theorie dan niet toepasbaar is. Dat geldt bijvoorbeeld als uitkomsten incommensurabel of niet uitruilbaar zijn. In andere gevallen kan men het verschil tussen theorie en praktijk als een bewijs van gebrek aan rationaliteit bij de betrokkenen opvatten. Dat geldt bijvoorbeeld als een voorkeursordening niet transitief is. Het is echter omstreden of die conclusie ook gewettigd is, wanneer aan de eis van onafhankelijkheid niet voldaan wordt. Zo heeft Allais keuzeproblemen geformuleerd waarbij proefpersonen systematisch deze eis blijken te overtreden (het ‘Allais-effect’).

Een onderdeel van de beslissingstheorie waaraan in toenemende mate aandacht besteed wordt, is de ‘dynamische beslissingstheorie’. Daarbij hangen de uitkomsten voor het subject af van een serie van achtereenvolgende keuzen. Voor die situatie gelden een aantal andere axioma’s. (Aangetoond is dat, als die axioma’s worden aangenomen, de aannames van de ‘gewone’ beslissingstheorie kunnen worden bewezen.) Het belangrijkste axioma is ‘modulariteit’: op elk achtereenvolgend beslissingsmoment wordt de rationaliteit van de keuze alleen bepaald door de uitkomsten van de op dat moment nog beschikbare handelingsalternatieven. Het is opnieuw omstreden of dit inderdaad een eis van rationaliteit is. Kavka heeft dit probleem aan de orde gesteld met behulp van zijn Toxin puzzle: een miljonair biedt je aan om morgen een miljoen op je rekening te storten, als je vandaag de oprechte intentie vormt om overmorgen een zeer onaangenaam smakend en misselijk makend, maar overigens onschuldig drankje te drinken. Het lijkt rationeel om zo’n ‘strategische intentie’ te vormen, maar volgens het modulariteitsprincipe is het overmorgen niet rationeel om het drankje te drinken, en de dynamische beslissingstheorie sluit dan op grond van het principe van terugwerkende inductie uit om vandaag de intentie te vormen. Strategische intenties lijken echter van essentieel belang, zowel voor afschrikking als voor coöperatie.

Bezwaren tegen beslissingstheorie
De beslissingstheorie wordt vaak verweten dat zij een te beperkte conceptie van rationaliteit hanteert. Ook als men zou erkennen dat aan de doelen die mensen zich stellen verdergaande eisen van rationaliteit te stellen zijn dan de beslissingstheorie aanneemt, behoudt de beslissingstheorie echter zijn geldigheid als een deeltheorie van rationaliteit, betrekking hebbende op de verhouding tussen doel en middel. Dit is een klassiek thema in de praktische filosofie, van Aristoteles (leer van het praktisch syllogisme) tot Kant (leer van de hypothetische imperatief).

De beslissingstheorie wordt eveneens verweten dat haar analyse van ‘gegeven doelen’ in termen van voorkeursordeningen van de actor op eenzijdige subjectiviteit berust. Men kan echter aan de centrale notie ‘nut’ ook een andere interpretatie geven, zelfs een interpretatie in termen van objectieve waarden, zonder dat dit voor de structuur van de theorie verder gevolgen heeft. De theorie kan daarom ook worden opgevat als een conceptuele analyse van het begrip ‘goed’, die met name aanknoopt bij het feit dat het goede gradaties kent. De theorie legt dan uit wat het inhoudt om aan het handelingsalternatief met de betere uitkomst de voorrang te geven boven het alternatief met de minder goede.

Literatuur
Bacharach, M., S. Hurley, (eds.), Foundations ofDecision Theory, Oxford, 1991.
Broome,J., Weighing Goods, Oxford, 1991.
Hargreaves-Heap, S. e.a. (eds.), The Theory of Choke - A Critical Guide, Oxford, 1992.
Harsanyi, J., Essays on Ethics, Social Behavior, and Scientific Explanation, Dordrecht, 1976.
Kavka, G., ‘The Toxin Puzzle’, Analysis, vol. 13, 1983, pp. 33-36.
McClennen, E. E, Rationality and Dynamic Choice: Foundational Explorations, Cambridge, 1989.
Sen, A., Choke, Welfare and Measurement, Oxford, 1982.
Verbeek, B. (ed.), Reasons and Intentions, Aldershot, 2007.
Wright, G., Behavioural Decision Theory. An Introduction, Londen, 1984.

(G. den Hartogh)