Lexicon van de Ethiek

Jean Pierre Wils (2007)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Casuïstiek

betekenis & definitie

De term ‘casuïstiek’ is afgeleid van het Latijnse woord casus, dat ‘geval’ of ook wel ‘zaak’ of ‘kwestie’ betekent. De term speelt een belangrijke rol in de (met name de katholieke) moraaltheologie. In de middeleeuwse theologie werd de moraaltheologie, de theologisch-wetenschappelijke fundering van de christelijke zedenleer, samen met de dogmatiek uitgewerkt. Zij noemde zich theologia speculativa of scholastica (‘speculatieve’ of‘scholastische theologie’). Een zekere oriëntatie op principes ten nadele van concrete kwesties kon daaraan niet worden ontzegd. Onder druk van de biecht- en boetepraktijk ontstond er echter behoefte aan een op specifiek gevallen betrokken discipline die zich tot taak stelde de toepassing van algemeen zedelijke normen met specifieke, concrete kwesties te verbinden. De gewetensvragen die zich hierbij aandienden, de casus conscientiae leidden tot de zogeheten ‘casuïstiek’, waarbij men overigens het hier gehanteerde gewetensbegrip niet met het begrip van het individuele geweten van de nieuwe en moderne tijd mag verwarren.

De casuïstiek leidde tot een differentiatie en precisering van de moraaltheologische terminologie: peccatum grave (hoofdzonde) en peccatum veniale (doodzonde), ‘goede’, ‘slechte’ en ‘indifferente’ acten, de onderscheidingen van ‘gebod’ en ‘advies’, tussen praecepta negativa (negatieve voorschriften) en praecepta positiva (positieve voorschriften), tussen de 'zonden van het nalaten’ en de ‘zonden van het begaan’ (omissa versus commissa). Hieraan zijn de nauw bij de jurisprudentie aansluitende distincties van deze discipline te danken. De bloeitijd van de casuïstische literatuur, maar ook de tijd van haar heftig omstreden geldigheid, lag in de zestiende en vooral in de zeventiende eeuw, toen de jezuïeten de opdracht kregen zich om de clerus, in het bijzonder om de pastorale biecht te bekommeren. Overigens zijn de eerste aanzetten van de casuïstiek al in de patristische theologie te vinden: Augustinus’ geschrift De mendacio (Over de leugen) kan reeds als een casuïstische verhandeling worden geïnterpreteerd.

Historische ontwikkeling
Al vanaf de zevende eeuw zijn er boeteboeken in omloop, de Libri poenitentialis, waarin al gedetailleerde, casus-betrokken voorschriften zijn te vinden. In de 21ste canon van het vierde Lateraanse concilie van 1215 wordt de biechtvader de taak opgedragen de specifieke omstandigheden van de zondaar dan wel van de zonde te reconstrueren: als rechter over de zonde heeft hij niet zelden te werk te gaan zoals de juristen of canonisten, die in het licht van de voorhanden algemene bepalingen de specifieke omstandigheden dienen te achterhalen en te evalueren. Aan deze ontwikkeling is het toe te schrijven dat de casuïstiek vaak als jurisprudentia divina (goddelijke rechtspraak) wordt aangeduid. Terwijl reeds de Summa theologica van Antonius van Florence casuïstische elementen door de algemene moraaltheologie weeft, kan pas de Summa (ca. 1235) van de Spaanse dominicaan Raymundus van Penaforte als eerste invloedrijk werk van deze soort worden aangemerkt. In de loop van de tijd worden deze casuïstische handboeken steeds drastischer van de algemene moraaltheologie losgekoppeld.

Vanaf de zestiende eeuw wordt deze tendens gecorrigeerd door aan de specifieke voorschriften korte uiteenzettingen vooraf te laten gaan van de algemene gezichtspunten die er relevant voor zijn. In de periode na Trente werd het tevens gebruikelijk vaker te biechten: de biechtvader werd een soort geestelijk leidsman die in alle zedelijke aangelegenheden kon worden geraadpleegd. Het waren vooral de jezuïeten die deze taak op zich namen. Sinds die tijd is zowel de casuïstiek als ook de controverse om een aan deze discipline gekoppeld moreel principe, het ‘probabilisme’ met de naam van de jezuïeten verbonden. De vraag hoe groot de zekerheid van handelingsmotieven moet zijn om een handeling te kunnen legitimeren, stond in het middelpunt van deze controverse die de kerk op haar grondvesten deed wankelen. Maar het begin van de nieuwe tijd werd gekenmerkt door aantastingen van oude zekerheden en door het opkomen van andere, nieuwe problemen: Francisco de Vitoria aan het begin van de zestiende eeuw en Francisco de Suarez aan het begin van de zeventiende eeuw hadden dringende politieke vragen aan de hand van specifieke ‘gevallen’ op te lossen, die allesbehalve geconstrueerd, maar aan de actuele politiek waren ontleend. De casus was niet langer slechts de illustratie van een algemene regel of de toepassing ervan op een concrete situatie, maar werd nu als situationeel adequate weergave van het morele conflict geïnterpreteerd. De casuïstiek scherpte de waarneming voor de singulariteit van menig ethisch conflict. Niettemin leidde dit alles tot uitwassen: tot een juridisering van de ethiek, tot een soms laxistische uitholling van de morele integriteit, tot een verlies van de existentiële elementen van de morele ervaring. Maar zelfs de scherpe, zij het ook onzakelijke kritiek van Blaise Pascal in zijn Pensees, vooral echter in de Lettres provinciales, kon de casuïstiek niet blijvend verdringen.

Hedendaags perspectief
De casuïstiek is een toepassingsdiscipline. Maar de zin en de methodologie van deze toepassing zijn omstreden. De oorspronkelijke bedoeling van de casuïstiek bestond zonder twijfel in de uitbreiding van de op principes georiënteerde moraaltheologie in de richting van een praktische, op het specifieke geval betrokken ethische deliberatie. Daarbij mag de casus niet slechts als eenvoudig toepassingsgeval begrepen worden, maar moet hij als complexe specificatie van de regel in het licht van een singulier conflict worden gezien. De casus moet zodoende de argumentatieve juistheid van de regel tot op zekere hoogte via de weg van de inductie evalueren, problematiseren en confirmeren. Ook na de moraaltheologische bloeiperiode is dit idee niet vreemd aan de moraalfilosofie van de moderne tijd. Op deze wijze heeft de casuïstiek, tegenwoordig vooral in de context van de medische ethiek, het bewustzijn voor de complexiteit van het concrete geval (en daarmee voor de concrete moraliteit) behouden. Niet zelden ontvangt zij daarom tegenwoordig een (kritische) erkenning. Terecht spreekt Schmitz (1992) hier van een ‘hermeneutisch proces’ waarin de ‘zaak’ zelf, het geheel van normen en regels en het begrip van het ‘casuïstische’, in een concrete ethische betekenisvaststelling moeten worden samengebracht.

Vooral bij complexe morele afwegingen, als we moeten terugvallen op vele uiteenlopende morele normen, of wanneer die normen met elkaar botsen (bijvoorbeeld: moeten we het principe van respect voor autonomie of het principe van weldoen honoreren?), kan het bestuderen van specifieke casussen lonen. In concrete situaties kan beter tot een gewichtsverschil tussen morele normen besloten worden. In een specifiek geval heeft een bepaald moreel principe of een professionele norm meerzeggingskracht. Het vergelijken van een probleemcasus met andere, gelijksoortige casussen maakt duidelijk wat het relatieve gewicht is van morele argumenten. Casusvergelijkingen kunnen ook argumenten aan het licht brengen die aanvankelijk geen rol werden toegedicht of minder relevant werden geacht. Ook kunnen de potentiële implicaties van bepaalde keuzes of oplossingen duidelijker worden geschetst. Omgekeerd, het is nauwelijks mogelijk om in abstracta uitspraken te doen over het relatieve gewicht van morele argumenten (Van Willigenburg e.a. 2000, hoofdstuk 7).

Literatuur
Bangert, W.V, A History of The Society of Jesus, St. Louis, 1986.
Campbell, Th. J., The Jesuits (1534-1921). A history of the Society of Jesus from its Foundation to the Present Time, New York, 1921
Cariou, P., Les idéalités casuistiques. Un directeur de conscience au XVIIème siècle en France: Jacques de Saintebeuve (1613-1677), Lille, 1979.
Döllinger J. J. I. von, E H. Reusch, Geschichte der Moralstreitigkeiten in der römisch-katholischen Kirche seit dem 16. Jahrhundert, Bd. 1, Aaien, 1968 (1889).
Jonsen, A.R., S. Toulmin, The Mouse of Casuistry. A History of Moral Reasoning, Berkeley, 1988.
Kittsteiner, H-D., ‘Kant and Casuistry’, in: E. Leites (ed.), Conscience and Casuistry in Early Modern Europe, Cambridge/Parijs, 1988.
Klein, J., ‘Ursprungund Grenzen der Kasuistik’, in: Aus Theologie und Philosophie. Festschrift für Fritz Tillmann zum 75. Geburtstag, Düsseldorf, 1950, p. 229-245.
Mahoney, J., The Making of Moral Theology. A Study of the Roman Catholic Tradition, Oxford, 1989.
Pascal, B., Gedachten, vertaald door E De Graaff, Amsterdam, 1997 (1690).
Pascal, B., Les Provinciales: ou les lettres écrites pas Louis de Montalte a un provincial de ses amis et aux RR.PP. Jésuites. ed. L. Cognet, Parijs, 1992.
Pinckaers, S., The Sources of Christian Ethics, Washington, D.C., 1995.
Schmitz, Ph., ‘Kasuistik. Ein wiederentdecktes Kapitel der Jesuitenmoral’, Theologie und Philosophie, vol. 67, 1992, pp. 29-59.
Willigenburg, T. van, e.a., Ethiek in praktijk, Assen, 2000 (derde druk).

(J-P. Wils)