Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Stadhouder

betekenis & definitie

Stadhouder (plaatshouder, luitenant; Fr.: lieutenant-gouverneur), oorspronkelijk plaatsvervanger van de vorst. In de 15e eeuw werd de stadhouder in de Bourgondische gebieden een provinciaal gouverneur en tegelijk kapitein generaal van het leger.

Vaak waren zij in meerdere gewesten tegelijk aangesteld. Toen in 1581 de opstandige noordelijke gewesten hun gehoorzaamheid aan koning → Filips II opzegden, bleef merkwaardig genoeg de functie van stadhouder bestaan. Als stadhouder had hij het recht sommige stedelijke magistraten te benoemen, die op hun beurt via de Staten van het gewest weer de stadhouder kozen. Tegelijkertijd was hij als kapitein admiraal generaal opperbevelhebber van leger en vloot en als zodanig Unie-ambtenaar. Hij was `geen vorst en geen onderdaan of beiden tegelijk: hij stond onder, naast en boven de Staten', aldus de historicus Fruin. Onder invloed van de centraliserende en decentraliserende stromingen binnen de Republiek kwam de stadhouder vaak in conflict met het gewest Holland en zijn → raadpensionaris. Bij deze conflicten fungeerde de stadhouder als het hoofd van de → stadhouderlijke partij tegenover de → staatsgezinden. Van 1650-1672 en van 1702-1747, toen de staatsgezinden op het toppunt van hun macht waren, hadden Holland en enkele andere gewesten geen stadhouder (→ stadhouderloze tijdperken). Willem IV (1747-1751) en Willem V (1751-1795) waren daarentegen stadhouder over alle zeven gewesten. Het stadhouderschap werd in 1795 afgeschaft.