Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Gepubliceerd op 02-08-2017

Oudbisschoppelijke clerezie

betekenis & definitie

Oudbisschoppelijke clerezie, in het begin van de 18e eeuw ontstond binnen de rooms-katholieke Kerk in de Noordnederlandse Republiek onenigheid over de vraag of de → apostolisch vicaris, die het bestuur had over de Kerk in de zeven gewesten van de Republiek, dezelfde bevoegdheden had als een bisschop. De onenigheid spitste zich ondermeer toe op de vraag of de apostolisch vicaris ook gezag had over de priesters in zijn gebied, die tot een religieuze orde behoorden.

Vooral de jezuïeten bestreden dit. Een tweede punt waarop de apostolisch vicarissen Johan van Neercassel (1663 1686) en zijn opvolger Petrus Codde met de jezuïeten botsten was het → jansenisme. De apostolisch vicarissen hadden sympathie voor deze stroming, maar de jezuïeten beschouwden haar als ketterij. Codde werd daarom in 1704 door de paus afgezet. Een klein deel van de geestelijkheid in de Republiek bleef hem trouw. In 1710 stierf hij en in 1723 kozen zijn aanhangers een opvolger die zij beschouwden als aartsbisschop van Utrecht. Dit kon Rome alleen beantwoorden met een banvloek: zo ontstond de scheiding tussen de → oudkatholieke en de rooms katholieke Kerk in de Nederlanden.

< >