Gepubliceerd op 18-08-2020

Tuin

betekenis & definitie

is oorspr. de heining, de afsluiting, later het afgeslotene zelf: de moestuin, bloemtuin. Aan de oorspr. bet. herinnert nog: „de Hollandsche tuin” = omheining, waarin de Ned.

Maagd zit, en tuinkoninkje, daar het in den tuin (= heg) nestelt. Ook in de uitdr. om den tuin leiden (= bedriegen, misleiden) heeft tuin de oude bet.; men leidt iemand om den tuin, maar er niet binnen: hij ziet dus het ware niet, want de tuin (heining) verbergt het voor zijn oog. Evenzoo: zijn kap op den tuin hangen; zie Kap.