Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Gepubliceerd op 20-02-2022

Vesta

betekenis & definitie

ae, f. dochter van Saturnus en Ops, godin van de haard en het haardvuur, vand. ook van de huiselijkheid en het huiselijk geluk, in wier tempel te Rome het heilige vuur brandde; later met andere godheden, vooral met Terra (= Cybele, Rhea) vereenzelvigd; meton., = tempel van Vesta, ook = haard, vuur.

Daarv. Vestālis, e, tot Vesta behorende, Vestaals, sacra, ook subst. enkel Vestālĭa, ĭum, n. het (9 Juni gevierde) feest van Vesta; in ’t bijz., virgo Vestālis en subst. enkel Vestālis, is, f. priesteres van Vesta, Vestaalse maagd, waarvan er eerst vier, later zes waren; zij werden tussen haar zesde en tiende levensjaar gekozen en moesten dertig jaar als kuise jonkvrouwen in dienst van Vesta blijven. | daarv. weer adi. Vestālis, e, tot de Vestaalse maagden behorende, haar eigen, Vestaals, oculi, kuise, zedige, Ov.