ae, f. dochter van Saturnus en Ops, godin van de haard en het haardvuur, vand. ook van de huiselijkheid en het huiselijk geluk, in wier tempel te Rome het heilige vuur brandde; later met andere godheden, vooral met Terra (= Cybele, Rhea) vereenzelvigd; meton., = tempel van Vesta, ook = haard, vuur.
Daarv. Vestālis, e, tot Vesta behorende, Vestaals, sacra, ook subst. enkel Vestālĭa, ĭum, n. het (9 Juni gevierde) feest van Vesta; in ’t bijz., virgo Vestālis en subst. enkel Vestālis, is, f. priesteres van Vesta, Vestaalse maagd, waarvan er eerst vier, later zes waren; zij werden tussen haar zesde en tiende levensjaar gekozen en moesten dertig jaar als kuise jonkvrouwen in dienst van Vesta blijven. | daarv. weer adi. Vestālis, e, tot de Vestaalse maagden behorende, haar eigen, Vestaals, oculi, kuise, zedige, Ov.