(1), land van het Duitse Rijk, grenzende aan Tsjechoslowakije. 16.910 km2, 5.559.000 inw. In het Z. bergachtig (Voigtland, Ertsgebergte, OberLausitz).
Noordelijker het Saksische heuvelland. Dwars door het land het Elbedal. Bevolking grotendeels protestant. Voornaamste landbouwproducten: tarwe, rogge, gerst, aardappelen en suikerbieten. S. is een van de belangrijkste industrielanden ter wereld. Textielindustrie vooral, verder machine-, aardewerk-, papier- en andere industrie.
Mineralen: steenkool, ijzer, koper, zilver, lood, tin enz. Het Elbedal bevat porseleinaarde, waardoor een belangrijke porseleinindustrie is ontstaan. Hoofdstad Leipzig. Saksen ligt in de Russische bezettingszone;(2) prov. van het voormalige Pruisen. 25.528 km2, 3.549.000 inw. Ligt grotendeels in de N.-Duitse laagvlakte, in het W. echter ligt de Harz, in het Z.W. de Thüringse hoogvlakte. Bevolking is grotendeels protestant. Verbouw van suikerbieten, graan. De bodem bevat bruinkolen, zout, ijzer, koper en andere mineralen. In de steden suiker-, katoen-, machine-, chemische en andere industrie.
Hoofdstad Maagdenburg. Na de liquidatie van Pruisen in 1946 werd de provincie met het land Anhalt tot het land Saksen-Anhalt aaneengevoegd, met uitzondering van het bestuursdistrict Erfurt, dat bij Thüringen werd gevoegd. Deze gebieden liggen in de Russische bezettingszone;
(3) Germ. stammen tussen Elbe en Eems; 449 trok een deel naar Brittannië. 772-804 door Karel de Grote onderworpen en met geweld bekeerd. Zij bevolkten in Ned. Groningen, Drente, Overijsel en de Achterhoek.