XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Witold Lutosławski

betekenis & definitie

Witold Lutosławski (Warschau 1913-1994) was een van de toonaangevende componisten van de 20e eeuw. Vanzelfsprekend bepaalde de roerige geschiedenis van Polen Witold Lutosławski's loopbaan. Slechts een enkele keer gaf hij aan zijn werk een verborgen politieke betekenis; zo kan men zijn Celloconcert (1970) interpreteren als de ongelijke strijd tussen eenling en massa. Ondanks zijn betrokkenheid bij de politieke en beangstigende sociale gebeurtenissen in Polen zag Lutosławski's het als zijn opgave 'een nieuwe taal te vinden die ook zaken kan uitdrukken die niet slechts beangstigend zijn'.

Witold Lutosławski, wiens vader in 1918 als contrarevolutionair in Moskou werd omgebracht, begon al op zijn negende te componeren. In 1936 voltooide hij zijn studie (piano en compositie) aan het conservatorium van Warschau. Tijdens de Duitse bezetting verdiende hij samen met zijn collega Andrzej Panufnik zijn brood als barpianist. Ook speelden ze bewerkingen voor twee piano's van muziek van Bach tot Debussy. Met uitzondering van de virtuoze Paganini Variations (1941) zijn vrijwel alle werken uit deze periode tijdens de opstand van 1944 verloren gegaan. De naoorlogse stalinistische cultuurpolitiek dwong Lutosławski tot het schrijven van volksliedbewerkingen en liederen voor kinderen. Ook in bijv. de aanstekelijk dansante Danspreludes voor klarinet en piano (1955) sijpelt volksmuziek door. Bartók werd een grote bron van inspiratie. Diens stem (en die van Prokofjev) klinkt door in de Eerste symfonie, die in 1949 wegens 'formalisme' werd verboden, en in het Concert voor orkest (1950-54).

In Musique funèbre (1954-58) gaf Lutosławski zijn complexer geworden samenklanken structuur met behulp van de twaalftoonstechniek. Vanaf Jeux vénitiens voor kamerorkest (1961) trachtte hij iedere mogelijke starheid te voorkomen door de musici binnen bepaalde grenzen vrijheid te geven. Bijv. in de Tweede symfonie (1965-67) geeft de dirigent slechts het begin van de secties aan waarbinnen de musici hun voorgeschreven noten zonder vast metrum spelen. Lutosławski vergeleek zijn idee graag met de Alberti-bassen van Clementi en Kuhlau. Terwijl die bestaan uit de harmonische omspeling van een eenvoudige drieklank, gebruikt Lutosławski een akkoord van twaalf tonen. Het principe is gelijk: een statische samenklank wordt vervang en door een beweeglijk klankveld.

Vooral de soloconcerten als Chain II (1985) en het Pianoconcert (1988) en vocale werken waaronder Les espaces du sommeil (1975) en Chantefleurs et chante fables (1991) werden vanaf de jaren '70 melodieuzer van aard. Het was Lutosławski's manier om de bittere levensomstandigheden te compenseren, zonder zijn persoonlijke stijl te verloochenen. Maar het effende zonder twijfel ook de weg voor jongere generaties componisten, onder wie zijn landgenoten Penderecki en Górecki.

Oeuvre
Circa 30 orkestwerken, waaronder 4 symfonieën en 3 soloconcerten; ca. 30 vocale werken (koorwerken en liederen); ca. 30 kamermuziekwerken, waaronder 1 strijkkwartet.