XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Robert Schumann

betekenis & definitie

Robert Schumann (Zwickau 1810-Endenich 1856) was de meest revolutionaire componist van de vroege Duitse romantiek. Vooral op het gebied van de pianomuziek en het lied was zijn betekenis groot, en in zijn pianocomposities, die hij grotendeels vóór zijn 30e schreef, was hij zijn tijd ver vooruit. Zijn publiek begreep hem dan ook niet altijd, en zelfs Chopin vond Carnaval 'geen muziek'. Desondanks ontwikkelde Schumann zich tot het prototype van de romantische componist met zijn kennis van literatuur en poëzie, zijn persoonlijke (soms autobiografische) expressiviteit en zijn ontroerende lyriek.

'Komende man':
Robert was de vijfde en jongste zoon in het gezin Schumann. Zijn vader was boekverkoper, uitgever en auteur en had een grote invloed op zijn zoon. Van zijn vader erfde Schumann de passie voor literatuur. Daarbij kreeg hij helaas ook het labiele zenuwgestel van zijn vader mee. Zijn eerste pianolessen kreeg hij van de plaatselijke organist. Al spoedig bleek zijn grote pianotalent en begon hij te componeren. Toch bleef op het gymnasium van Zwickau ook de literatuur trekken. In 1828 ging Schumann op advies van zijn moeder -zijn vader was in 1826 gestorven -rechten studeren. Ondertussen had hij echter zelf het plan opgevat om als pianovirtuoos van het kaliber Paganini door het leven te gaan, en in datzelfde jaar werd hij pianoleerling van de pedagoog Friedrich Wieck. Vanwege een blessure aan zijn linkerhand, opgelopen doordat hij zijn vingers had geforceerd met een speciaal apparaat voor technische oefeningen, moest hij zijn virtuozenambities opgeven. Vanaf 1832 concentreerde hij zich geheel op het componeren en op het schrijven van artikelen over muziek. In 1834 richtte hij met enkele vrienden de Neue Zeitschiftfür Musik op om ook de jongste generatie componisten met zowel kritische distantie als onverholen enthousiasme een plek te geven in de muziekjournalistiek. Zo introduceerde Schumann Brahms als de 'komende man' van de Duitse muziek.

Robert en Clara:
Schumann was van meet af aan zeer gecharmeerd van het dochtertje van zijn pianodocent, Clara Wieck. In 1833 schreef hij: 'Clara, die als altijd innig aan mij verknocht is,is nog steeds dezelfde onstuimig en dweperig. Zij rent en springt en speelt als een kind en zegt dan weer opeens de meest diepzinnige dingen. Het is hartverwarmend hoe haar gevoelsleven en haar intellect zich steeds sneller ontwikkelen.' Naast het leeftijdsverschil Schumann was op dat moment 23 en Clara 13 was er nog een probleem: vader Wieck vond de onstuimige, rokende en drinkende Schumann geen partij voor zijn dochter, die al heel jong een vermaard pianiste was. Hij moet in die tijd een nogal teugelloos karakter hebben gehad, getuige zijn eigen notitie:'Om midden in het genot maat te houden, is iets wat me uiterst zwaar valt!' Schumann ging wat andere relaties aan en verloofde zich zelfs met Ernestine von Fricken, maar kwam uiteindelijk weer terug bij Clara. In 1839 moest het gerechtshof er aan te pas komen om één van de meest spraakmakende romances van de 19e eeuw een happy end te geven. Robert en Clara trouwden in 1840 en kregen zeven kinderen. Clara, zelf een begenadigd componiste, bleef actief als pianiste en Robert stortte zich met grotere concentratie dan ooit op het componeren. Soms vergezelde hij zijn vrouw op een tournee. In Utrecht, waar Clara tijdens een optreden in 1853 had geschitterd, zou hij na afloop welwillend zijn aangesproken door koning Willem III: ' Herr Schumann, sind Sie auch so musikalisch?' Hoewel hij kortstondig wat officiële posities bekleedde zoals docent piano en compositie aan het door Mendelssohn opgerichte conservatorium van Leipzig telde vooral zijn compositorische arbeid. Hierbij leverde hij een voortdurend gevecht om verstand en gevoel met elkaar in evenwicht te brengen. 'Genieën moeten in gelijke mate gevoelsen verstandsmensen zijn ', hield hij zichzelf voor. 'Vanaf de vroege jaren '50 ging het echter bergafwaarts met de componist. Zenuwinzinkingen, veroorzaakt door een ca. twintig jaar eerder opgelopen syfilisinfectie, volgden elkaar op. In 1854 stortte hij zich in de Rijn. De zelfmoordpoging mislukte en Schumann bracht delaatste twee tragische jaren van zijn leven door in een krankzinnigen inrichting in Endenich, waar hij op 29 juli 1856 stierf.

Pianowerken:
Tot 1840 componeerde Schumann louter voor de piano. Met zijn korte, lyrische karakterstukken brak hij met de traditionele klassieke vormen en creëerde een geheel nieuwe romantische stijl. De basis van deze stukken werd meestal gevormd door een beknopt thema. Langs melodische en harmonische weg werd dit thema ontwikkeld. Vaak zijn diverse korte stukken in cycli gegroepeerd, zoals de Abeggvariaties (1830), Carnaval (1835), Davidsbündlertänze (1837) en Kreisleriana 1838. Steeds beheerste het basismotief alle delen. In andere cycli, zoals in Kinderszenen (1838), werden de diverse delen meer in verhalende zin met elkaar verbonden. In de Abegg-variaties, officiëel Schumanns op. 1, was dit motief bijv. de verklanking van de naam van Meta Abegg, een meisje dat Schumann in 1829 op een bal in Mannheim ontmoette. Al in dit op zijn negentiende geschreven werk week Schumann af van de gangbare variatietechniek. Waar men doorgaans een gefixeerd harmonisch schema of een volledige melodie als basis gebruikte, had Schumann hier genoeg aan het in alle geledingen terugkerende a-bes-e-g-g. Stilistisch bleef hij nog dicht bij de virtuoze salonpianistiek van Hummel en Moscheles, maar zelfs in de bravoura-finale schemerde reeds Schumanns eigen taal door, met zijn grillige verwerking van de motieven en met zijn beknoptheid van de vorm. In veel composities spelen de heren Eusebius en Florestan een rol. Dit waren Schumanns zelf gecreëerde alter ego's die hij ook in zijn geschriften al debatterend opvoerde. Eusebius vertegenwoordigde zijn ernstige en beheerste kant en was de man die zijn emoties onder controle had. Florestan daarentegen was het kruitvat in de componist, de gepassioneerde, onvoorspelbare persoon. In Carnaval komen beide kanten van Schumanns karakter aan de orde. Ook in Schumanns dagboeknotities komt de tweespalt in zijn geest aan het licht. Zo vermaande hij 'de jonge componist', ofwel zichzelf: 'Als de hemel je een levendige fantasie heeft geschonken, dan zal je in eenzame uren gebiologeerd aan de piano zitten,(...). Dat zijn de gelukkigste uren van de jeugd. Maar hoed je ervoor, je te dikwijls over te geven aan je talent,(...). Beheersing van de vorm (...) krijg je alleen maar door de duidelijke tekens van het schrift. Dus: schrijf meer en fantaseer minder.'

Vocale werken en orkestmuziek:
In 1840, het jaar van het huwelijk met Clara, schreef Schumann 130 van de in totaal 250 liederen. Daaronder zijn de twee liederencycli die na Schuberts Die Winterreise niet alleen het meest typerend zijn voor de romantische periode, maar die ook behoren tot het beste dat Schumann heeft voortgebracht op vocaal gebied: Dichterliebe en Frauenliebe und -Ieben, de een op teksten van Heimich Heine, de ander op teksten van Adelbert von Chamisso. Wat Schumann in zijn liederen onderscheidt van zijn voorgangers is de rol die hij de piano toedichtte. Bij hem vormde de pianopartij een zelfstandige muzikale 'laag' in de partituur die de gezongen woorden afwisselend ondersteunde en becommentarieerde. Ook gebruikte Schumann de piano om direct een stemming, een sfeer neer te zetten en om de cycli bijeen te houden. De grilligheid en wispelturigheid, gecombineerd met de lyrische inslag die Schumann in zijn pianowerken naar buiten bracht, beheersen ook zijn liederen en orkestwerken. Het bracht hem vooral in zijn orkestwerken veel onbegrip van zijn tijdgenoten. Vele componisten en dirigenten hebben Schumann een 'onhandig instrumentator' genoemd en zijn werken opnieuw georkestreerd, gedeeltelijk terecht. Zijn symfonieën en ook een werk als het Pianoconcert (1841-45) wekken enigszins de indruk, in wezen georkestreerde pianostukken te zijn. Schumann was geen groots architect en hij voelde zich niet van nature thuis in de traditionele symfonische vorm. Desondanks wist hij met zijn symfonieën en concerten nieuwe wegen te bewandelen.

In zijn Eerste symfonie (1841), waaraan hij kort na zijn huwelijk met Clara begon, is dat nog niet zo manifest. Deze symfonie weerspiegelt de sfeer van zijn pianocycli. Het was pas met de Derde symfonie (1850), eigenlijk zijn laatste, dat Schumann losraakte van zijn pianolyriek en werkelijk symfonische muziek schreef. Zijn voornaamste bijdrage aan de symfonische cultuur ligt vooral in het feit dat hij eenheid bracht binnen de verschillende delen door ze op één thema te baseren. Het sterkst en meest revolutionair heeft Schumann dat toegepast in de Vierde symfonie waar hij in 1841 aan begon als Tweede symfonie en die pas geheel herzien in 1851 gepresenteerd werd als Vierde. De delen van deze symfonie zijn alle thematisch verbonden en dienen zonder onderbreking in elkaar over te gaan. De vrijheid van vorm en expressie die Schumann in deze Vierde symfonie bereikte, evenaarde hij hooguit in de Manfred Ouverture (1848-49) en de orkestrale delen van de Szenes aus Goethes Faust (1853). Zijn concerten voor piano, cello en viool moeten het vooral hebben van zijn lyrische kwaliteiten.

Andere genres en betekenis:
Schumann was geen groot dramaticus. Zijn enige voltooide opera, Genoveva (1847-48), werd geen succes. Hij bleef de lyricus die verknocht was aan de piano. Dat is duidelijk in zijn kamermuziek, waarin de piano behalve in de drie strijkkwartetten altijd een rol van betekenis speelt. Zelfs in de werken voor koor en voor solostemmen, koor en orkest klinkt de piano door, zoals in Das Paradies und die Peri (1843) en de Szense aus Goethes Faust ((1844-53). Met zijn lyriek en zijn persoonlijke expressiviteit effende Schumann de weg naar een vrijere omgang met de bestaande muzikale vormen, en met de verzelfstandiging van de pianopartij in het lied schiep hij de voorwaarden voor een krachtiger dialoog tussen melodie en begeleiding. Zijn piano-oeuvre en zijn eigenzinnige vernieuwingen hebben tot voorbeeld gestrekt voor vele componistengeneraties, en in zekere zin geldt dat tot de dag van vandaag.

Oeuvre:
Orkestwerken waaronder 4 symfonieën, ouvertures, 1 pianoconcert, 1 celloconcert, 1 vioolconcert; 1 opera; werken voor koor; kamermuziek waaronder 3 strijkkwartetten, 3 pianotrio's, 2 vioolsonates; ca. 40 werken voor piano solo, ca. 250 liederen.