XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Marius Flothuis

betekenis & definitie

Marius Flothuis (Amsterdam 1914-2001) was een Nederlandse componist en musicoloog; de laatste decennia van zijn leven de 'éminence grise' van het Nederlandse muziekleven. Tussen 1930 en 1937 studeerde Flothuis piano bij o.a Arend Koole, pianotheorie bij Hans Brandts Buys en musicologie bij Bemet Kempers en Smijers; als componist was hij grotendeels autodidact. Zijn oeuvre van meer dan 150 werken beslaat vrijwel alle genres, behalve opera.

Al in 1937 werkte hij als assistent van de artistieke leiding bij het Concertgebouworkest. In de Tweede Wereldoorlog werd hij ontslagen omdat hij weigerde een Ariërverklaring te ondertekenen; tussen september 1943 en mei 1945 zat hij in Duitse gevangenschap. Na de oorlog was hij respectievelijk muziekrecensent bij Het Vrije Volk, bibliothecaris bij Donemus, artistiek directeur van het Concertgebouworkest (1955-74) en hoogleraar muziekwetenschap te Utrecht (1974-82). De programma's voor het Concertgebouworkest, die hij in samenwerking met dirigenten Eduard van Beinum en Bernard Haitink samenstelde, waren bijzonder. Er spreekt een haarfijn gevoel voor de belangrijkste ontwikkelingen van dat moment uit. Zo programmeerde Flothuis muziek van componisten als Berio, Ligeti, Lutoslawski en Boulez. De Notenkrakersactie in 1969 tegen het beleid van het Concertgebouworkest vond hij agressief en onrechtvaardig naar eigen zeggen kon hij daardoor de daaropvolgende vier jaar niet componeren.

Flothuis had een passie voor Mozart: hij publiceerde veel over hem (zijn proefschrift uit 1969 was aan hem gewijd), bewerkte zijn muziek, schreef cadensen bij een aantal van zijn pianoconcerten en was gedurende veertien jaar voorzitter van het Zentral Institut für Mozart-Forschung in Salzburg. Daarnaast was hij een uitmuntende kenner van de muziek van Monteverdi, Schubert en Debussy.

Zijn debuut als componist was de uitvoering van de korte, lyrische Vier Morgenstem-liederen in 1939. Als uiting van zijn grote literaire belangstelling zouden vocale werken een belangrijke plaats in zijn oeuvre blijven innemen. Ook schreef hij veel voor bevriende musici. Hij had een voorkeur voor oude vormen en technieken, bijv. de suite, de sonate en de variatietechniek, maar dan in een modern klankidioom. In snelle delen gebruikte hij dikwijls een motorische ritmiek, gebaseerd op klassieke dansritmes zoals de gigue. Veel van zijn grotere werken bestaan uit korte delen met een klassieke spanningsboog. De termen 'lyrisch' en 'weemoedig' kenmerken veel van zijn muziek. Behalve in een werk zoals Paesaggi voor piano (1990) legde Flothuis zich niet toe op virtuositeit. Voor zijn eerste strijkkwartet (1952) met het intense 'Lento' ontving hij de Prof. Van der Leeuwprijs. Vaste kenmerken zijn ook lichtheid en precisie; dikke klankbrijen waren hem vreemd. In zijn eigen woorden: 'Ik streef naar helderheid, zowel in structuur als in instrumentatie. Goede verhoudingen, doorzichtigheid.'

Oeuvre
26 orkestwerken, waaronder 1 voor blaasorkest en 8 (solo)concerten; 47 vocale werken, inclusief koorwerken; 21 kamermuziekwerken;1 muziekwerk voor film; 2 muziekwerken voor toneel; diverse bewerkingen.