De totale vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid.
De arbeidsmarkt bestaat uit een groot aantal deelmarkten. Een werknemer is namelijk niet overal inzetbaar. Een werkloze leraar kan niet zonder omscholing in de metaalindustrie gaan werken. De deelmarkten kunnen onderscheiden worden naar bedrijfstak, naar het niveau van het werk en naar regio. Vooral de ongeschoolden en laagst geschoolden hebben het moeilijk, omdat steeds vaker machines hun werk ovememen. Een andere groep die moeilijkheden op de arbeidsmarkt ondervindt, vormen de buitenlandse werknemers, die vaak het vuile en onaangename werk opknappen omdat daarvoor bijna geen Nederlanders te vinden zijn.
Ook vrouwen zijn kwetsbaar op de arbeidsmarkt. De emancipatiebeweging heeft het opleidingsniveau van veel vrouwen sterk verbeterd, maar in de verkeerde richtingen. Ze kiezen vaak voor de zachte sector, waar de laatste jaren op bezuinigd wordt. Daarentegen is er in het bedrijfsleven een groeiend tekort aan hoger opgeleiden. De situatie voor jongeren is redelijk goed. Ze zijn mobieler dan ouderen (een belangrijk voordeel) en de verlagingen van het minimumjeugdloon de laatste jaren hebben de werkloosheid onder jongeren sterk teruggedron-gen. Een probleem is dat ze vaak weinig praktijkervaring hebben. Ouderen die werkloos worden, hebben het moeilijk. Ze zijn vaak weinig mobiel, vrij duur en de potentiële werkgever kan maar een bepaald aantal jaren van hun diensten gebruik maken. Bovendien zijn ze vaak gespecialiseerd op een klein gebied en hebben ze weinig opleiding genoten.
