Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Gepubliceerd op 16-01-2023

Ordinarius

betekenis & definitie

de persoon, die krachtens eigen ambt kerkelijke bestuursdaden kan stellen, in tegenstelling met degenen, die dat uit gedelegeerde macht doen. Men spreekt dan ook van Ordinarius loci, plaatselijk kerkvoogd. Zij hebben die macht ofwel uit eigen recht: de → paus (voor de geheele H. Kerk), de → bisschop (voor zijn bisdom), een → abt- of prelaat-nullius (voor zijn territorium), een abt (voor zijn klooster), → generaals en → provinciaal oversten van → exempte clericale orden en eenige andere, die persoonlijke → jurisdictie hebben, welke niet aan een bepaald territorium is gebonden; ofwel zij hebben die macht als plaatsvervanger [→ Apostolisch Administrator, → Apostolisch Vicaris, en → Apostolisch Prefect (van den paus), → vicaris-generaal (van den bisschop)].

< >