Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Gepubliceerd op 16-01-2023

Hiërarchie der H. Kerk

betekenis & definitie

Christus heeft het bestuur Zijner H. Kerk opgedragen aan de Apostelen, onder het opperbestuur van den H. Petrus. Deze zijn opgevolgd door den Paus en de Bisschoppen. „Paus” en „Bisschop” zijn dus de eenige rangen in de „Hiërarchie” (het heilig bestuur), welke door Christus zijn ingesteld. Deze rangen en hun onderlinge verhouding zijn derhalve onveranderlijk. Iedere bisschop is krachtens de instelling van Christus voor zijn bisdom bekleed met een volledig eigen gezag, als leeraar, opperpriester en herder, dat alleen van den paus afhankelijk en aan dezen verantwoordelijk is. Om echter de eenheid der Kerk en het uitoefenen van het opperbestuur te vergemakkelijken, is in den loop der eeuwen een zekere indeeling en groepeering in het kerkelijk bestuur ontstaan, welke aldus kan worden aangegeven:

De Kerk als geheel is ingedeeld in de Oostersche Kerk en de Westersche Kerk. Onder „Oostersche Kerk” worden begrepen die landen, waar het H. Geloof gepredikt en de H. Kerk gevestigd is ten tijde der Apostelen, vóórdat in Rome als zetelplaats van Petrus en diens opvolgers, het centraal-gezag vast gevestigd was. Het ligt voor de hand, dat dit maar een klein deel der wereld is. Tot de „Westersche Kerk” behooren die landen, welke middellijk of onmiddellijk van Rome uit gemissioneerd zijn; dat is dus het overgroote deel der wereld.

I. De Oostersche Kerk.

In verband met de nationale eigenaardigheden der „Oosterlingen”, waaraan deze zeer gehecht zijn, is „de Oostersche Kerk” weer onderverdeeld in verschillende onafhankelijke eigen ritussen, ook wel „Kerken” genoemd. Elk dezer Oostersche Kerken heeft haar eigen bestuursvorm, haar eigen wetten, haar eigen liturgie, die meest in de landstaal gevierd wordt.

Wij onderscheiden in de Oostersche Kerk:

De Armeensche Kerk.

De zuiver-Koptische of Egyptisch-Koptische Kerk.

De Ethiopisch-Koptische of Abessinisch-Koptische Kerk.

De zuiver-Grieksche Kerk.

De Rumeensch-Grieksche Kerk.

De Grieksch-Rutheensche Kerk.

De Grieksch-Melchitische Kerk.

De Grieksch-Bulgaarsche Kerk.

De zuiver-Syrische Kerk.

De Syrisch-Chaldeeuwsche Kerk.

De Syrisch-Maronitische Kerk.

De Syrisch-Malabarische of Soriaansch-Malabarische Kerk.

Elk van deze Kerken heeft als hoofd van haar hiërarchie in den regel een patriarch, door den paus benoemd, en als vertegenwoordiger des pausen, begiftigd met ware jurisdictie, aan welke de bisschoppen dier Kerk tot op zekere hoogte onderworpen zijn. Deze Oostersche Kerken hebben echter geen streng afgescheiden gebieden, maar wel heeft iedere Kerk eigen leden; wie eenmaal tot een bepaalden Oosterschen ritus behoort, kan alleen in bepaalde gevallen met verlof van het bevoegde kerkelijke gezag overgaan tot een anderen. Daar nu in de landen, waar de Oostersche hiërarchie bestaat, dikwijls ook latijnsche Katholieken wonen, en de H. Kerk juridisch scherp onderscheid maakt tusschen de onderdanen van Oostersche en Westersche Kerk, vindt men in vele streken van het Oosten de Oostersche en Westersche hiërarchie naast elkaar. Daarenboven heeft de emigratie van vele Oosterlingen, vooral naar Noord-Amerika, het noodig gemaakt, dat ook voor deze in latijnsche landen eigen Oostersche bisschoppen werden aangesteld.

Onder invloed van Oostersch volkseigen en van politieke omstandigheden, is de Oostersche Kerk door vele scheuringen geteisterd. Dientengevolge bestaan naast de Oostersche Kerken, die in gemeenschap met den H. Stoel leven (daarom de „geunieerden” genoemd), verschillende schismatieke Kerken, die zich zelf den naam van „orthodox” toekennen.

II. De Westersche Kerk.

De Westersche Kerk wordt voor het bestuur verdeeld in twee groote groepen van Kerkressorten:

a. die, welke aan het gewone recht onderworpen zijn; en
b. de missielanden.
A.[/B] Onder het GEWONE RECHT wordt verstaan, dat de Kerkorganisatie bestaat uit gevestigde en georganiseerde bisdommen, die — in afhankelijkheid van het pauselijk oppergezag — een eigen bestaan leiden. Deze bisdommen zijn weer onderling gegroepeerd in Kerkprovincies. Een Kerkprovincie bestaat uit een aartsbisdom (onder een metropoliet of aartsbisschop, d.i. eerste bisschop) en een of meerdere suffragaan- of onderhoorige bisdommen. De aartsbisschop heeft geen eigenlijke jurisdictie over zijn suffraganen. Deze hebben in hun bisdom volle bestuursmacht en zijn daarvoor verantwoordelijk direct aan den paus. De aartsbisschop heeft in de Kerkprovincie de eerste plaats, maar oefent slechts in bijzondere gevallen, door het algemeen kerkelijk recht nauwkeurig bepaald, of bij speciale volmachten omschreven, in naam des pausen eenig gezag uit over zijn suffraganen. Deze bisschoppelijke rang, welke van kerkelijke instelling is, brengt dus geen wijziging in de verhouding van paus tot bisschop, welke verhouding van goddelijke instelling is. Sommige aartsbisschoppelijke zetels hebben in den loop der eeuwen om verschillende redenen, vooral om hun eerbiedwaardigen ouderdom, een onderscheiding verworven, welke uitkomt in de titels van primaat en patriarch. Dit zijn echter in de Westersche Kerk alleen eeretitels.

Ook kent het „gewone recht”, al of niet in verband van Kerkprovincies, abdijen of praelaturen „nullius”, d.w.z. abten of prelaten met kerkelijke bestuursmacht over een bepaald gebied, dat niet bij een bisdom ingedeeld is (zie Exempt). Buiten de groepeering in Kerkprovincies komen ook nog aartsbisdommen of bisdommen voor, die onmiddellijk en uitsluitend onder den H. Stoel staan. Indien in een of ander geval in een bisdom of in een deel van een bisdom een geregeld bisschoppelijk bestuur tijdelijk niet mogelijk is, wordt zulk een gebied gesteld onder een apostolisch administrator. Heel deze groepeering van patriarchen, primaten, aartsbisschoppen en bisschoppen te zamen, draagt den naam van de Kerkelijke Hiërarchie.

Een enkel woord nog over de titulaire bisschoppen, -aartsbisschoppen en -patriarchen. Is een bisdom eenmaal gesticht, dan wordt het door de Kerk juridisch niet meer opgeheven; wel worden soms twee of meer bisdommen tot één samengevoegd, dat dan den dubbelen naam voert (b.v. in Frankrijk en Italië). Bij achteruitgang of vernietiging der Kerk in een diocees kan het echter wel voorkomen, dat de zetel onbezet moet blijven; dit is o.a. het geval met honderdtallen van bisdommen, die in de eerste eeuwen in Klein-Azië, Griekenland en Noord-Afrika werden opgericht. Van deze bisdommen, die feitelijk geen geloovigen meer hebben, wordt nu de titel toegewezen aan bisschoppen, die òfwel in Rome aan de Curie werkzaam zijn, òfwel naar de missies gezonden worden, òfwel als hulpbisschoppen in diocesen optreden, òfwel hun emeritaat verkrijgen.

B.[/B] De MISSIELANDEN zijn geheel anders georganiseerd.

Deze staan alle rechtstreeks onder den H. Stoel en de paus is daarover de eenige ordinarius. Daar hij ze echter niet alle persoonlijk verzorgen kan, zendt hij (missio = zending) zijn vertegenwoordigers, om namens hem een bepaald missiegebied te besturen, in afhankelijkheid van de Romeinsche Congregatie tot Voortplanting des Geloofs. Dit systeem bezit een groote soepelheid. Naar omstandigheden kunnen verschillende bestuursvolmachten worden gegeven en daarenboven kan de paus deze kerkressorten naar eigen inzicht veranderen, verdeelen, ja zelfs opheffen. Langzamerhand kan aldus in de missielanden de hiërarchie groeien.

Deze ontwikkeling kent de volgende phasen:

De eenvoudigste vorm van kerkressort, welke de H. Stoel meestal gebruikt als in een nog niet bewerkte streek de geloofsprediking moet aanvangen, is die eener onafhankelijke missie, onafhankelijk n.l. van een andere missie of bisschop, maar onmiddellijk gesteld onder den H. Stoel; in den regel staat zulk een missie onder leiding van een eenvoudig priester. Belooft de missie voor de toekomst iets, dan wordt zij verheven tot Apostolische Prefectuur; een apostolische prefect is in den regel geen bisschop. Blijkt een prefectuur levensvatbaar, dan wordt zij omgezet in een Apostolisch Vicariaat, dat in den regel door een bisschop bestuurd wordt. Bij verdeeling van een bestaand apostolisch vicariaat wordt een of beide der vorige étappes dikwijls overgeslagen. Begint in eenig missieland de Kerk teekenen te toonen, dat zij zichzelf kan redden wat personen en hulpmiddelen aangaat, of meent de H. Stoel, dat een hoogere organisatie aan de positie der H. Kerk ten goede zal komen, dan wordt daar de hiërarchie ingevoerd en worden kerkelijke provincie(s), aartsbisdom(men) en bisdommen gevormd.

Eerst echter als proefondervindelijk bewezen is, dat die hiërarchie zich zelf geheel en al redden kan, houdt het toezicht door de Congregatie tot Voortplanting des Geloofs op en komt dat deel der Kerk onder het „gewone recht”.

Zooals blijkt, kent de organisatie der missielanden (behalve in het laatste stadium) geen groepeering in Kerkprovincies. Om toch onderling verband te leggen in een bepaalde streek en om beter de leiding van den H. Stoel tot zijn recht te laten komen, plaatst de paus ’n bepaalde groep missies onder een Apostolisch Delegaat.

III. De Patriarchen.

Volgens canon 271 van het Wetboek van het Kerkelijk Recht brengt de titel van patriarch, behalve het voorrecht van eer en het recht op voorrang op den primaat, geen enkele bijzondere rechtsmacht mede, tenzij door een bijzonder recht aangaande enkelen anders vaststaat. Dit laatste komt voor bij de Oostersche patriarchen. De patriarchen worden dus verdeeld in Westersche of Latijnsche en Oostersche patriarchen. De Westersche of Latijnsche patriarchen in groote en kleine patriarchen en beide weer in residentiëele en titulaire.

De residentiëele, groote patriarchen n.l. zij, die een gebied hebben, zijn: De Patriarch van het Westen n.l. de Paus van Rome, De Patriarch van Jeruzalem. De titulaire, groote patriarchen n.l. zij, die geen gebied hebben en alleen den titel van een patriarchaat voeren (zij verblijven veelal te Rome en bekleeden een ambt bij de Curie), zijn die van Constantinopel, Alexandrië en Antiochië van Syrië.

Behalve Constantinopel zijn alle groote patriarchaten van apostolischen oorsprong n.l.

- Rome en Antiochië van Syrië hebben den H. Apostel Petrus,
- Alexandrië den H. Evangelist Marcus, een leerling van den H. Apostel Petrus,
- Jeruzalem den H. Apostel Jacobus den Mindere tot uitgangspunt.

Constantinopel werd de zetelstad der keizers van het Romeinsche, later van het Oost-Romeinsche Rijk.

Ook de kleine patriarchen vallen in residentiëele en titulaire uiteen. De residentiëele zijn die van Venetië en van Lissabon; de titulaire die van West-Indië en die van Oost-Indië, (de aartsbisschop van Goa).

De Oostersche patriarchen, die alle residentieel zijn en speciale jurisdictie uitoefenen, zijn:

De Patriarch van Alexandrië der Kopten.

De Patriarch van Antiochië van Syrië der Syriërs te Mardin, thans met bijzondere volmacht te Beirut.

De Patriarch van Antiochië van Syrië der Maronieten te Bikorchi op den berg Libanon.

De Patriarch van Antiochië van Syrië der Melchieten te Damascus en Alexandrië.

De Patriarch van Babylon der Chaldeeuwen te Mossul.

De Patriarch van Cilicië der Armeniërs, te Beyrouth in Syrië.

IV. De Primaten.

Volgens Canon 271 van het Wetboek van het Kerkelijk Recht brengt de titel van primaat, behalve het voorrecht van eer en het recht op voorrang op den metropolitaan, geen enkele bijzondere rechtsmacht mede, tenzij door een bijzonder recht aangaande enkelen anders vaststaat.

Primaten zijn thans:

Antivari primaat van Servië.

Armagh primaat van geheel Ierland.

Bogota primaat van Columbia.

Carthago primaat van Afrika.

Gnesen (en Posen) primaat van Polen.

Goa primaat van het Oosten.

Gran prins-primaat van Hongarije.

Lima primaat van Peru.

Lyon en Vienne primaat van Gallië.

Mechelen primaat van België.

Pisa primaat van Corsica en Sardinië.

Praag primaat van Bohemen.

Rome primaat van Italië en wel in hoedanigheid van aartsbisschop der Romeinsche kerkprovincie.

Allerheiligste Verlosser van Bahia van Alle Heiligen, primaat van Brazilië.

Salerno primaat van Napels.

Salzburg primaat van Duitschland.

Tarragona primaat van Spanje.

Toledo primaat van geheel Spanje sedert 1088.

Venetië primaat van Dalmatië.

Warschau primaat van Polen.

V. De Benoeming der Bisschoppen.

Alle bisschoppen der Westersche Kerk worden onmiddellijk en vrij door den paus benoemd. Opdat de paus een geschikten persoon benoeme, gaan in den regel aan die benoeming voordrachten vooraf, welke opgemaakt worden door daarvoor in elk bisdom door den H. Stoel aangewezen colleges of instanties. In sommige gevallen komt krachtens vroegere concordaten het recht van voordracht toe aan de staatsmacht en wel aan:

Den president van Argentinië.

Den president van Columbia.

Den president van Frankrijk, voor zoover betreft de bisschoppelijke zetels van Metz en Straatsburg.

Den koning van Hongarije.

Het congres van Peru.

Den koning van Spanje.

Den president van de Vereenigde Staten van Venezuela.

In de latere concordaten heeft de H. Stoel in den regel slechts aan de regeeringen toegestaan het recht, om aangaande de hun medegedeelde pauselijke candidaten voor vacante bisschoppelijke zetels bij den H. Stoel politieke bezwaren in te dienen. Dit recht hebben:

De regeering van Beieren.

De president van Frankrijk voor alle bisschopszetels, die van Metz en Straatsburg uitgenomen.

De president van Letland.

De president van Polen.

De koning der Serven, Kroaten en Slovenen voor de 3 zetels van het oude Servië en Montenegro van vóór den wereldoorlog.

De regeering van Tsjecho-Slowakije.

De regeering van Italië.

De regeering van Roemenië.

De regeering van Pruisen.

De regeering van Portugal voor de oude Padroudo-bisdommen in Portugeesch- en Engelsch-Indië.

Bovenstaande gegevens zijn ontleend aan den Pius-Almanak, waarin deze voorheen werden gepubliceerd en voor zoover noodig, aangevuld uit het laatst verschenen officieele jaarboek van den H. Stoel, het „Annuario Pontificio”.

< >