Kerkelijk woordenboek

Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)

Gepubliceerd op 16-01-2023

Apostelen

betekenis & definitie

(= gezondenen). De term wordt voornamelijk gebruikt voor de 12 leerlingen en gezanten van Jesus Christus, die Zijn leven, leer, lijden, dood en opstanding aan de wereld moesten verkondigen, en de pas gestichte Kerk besturen. Zij oefenden hun zending gezamenlijk uit onder het oppergezag van den H. Petrus, het hoofd der A.; hun zending wordt voortgezet door hun opvolgers, het college der bisschoppen onder den paus van Rome, opvolger van den H. Petrus en zichtbaar opperhoofd van Christus’ Kerk. Elk voor zich waren zij begiftigd met onfeilbaarheid in de leer, die zij predikten of schreven, met wondermacht en algemeene → jurisdictie. Volgens de overlevering zijn alle A. den marteldood gestorven, behalve de H. Joannes.

De 12 A., met → attributen (zie ook Evangelisten) zijn:

Simon Petrus, staf en sleutels;

Andreas, → Andreaskruis;

Jacobus de Meerdere, lange pelgrimsstaf of reisstaf, schelp;

Joannes, kelk met of zonder daaruit komende slang;

Philippus, lang → Latijnsch kruis;

Bartholomeus, mes of afgetrokken huid over den arm;

Mattheus, zwaard, hellebaard en geldzak;

Thomas, lans, hellebaard, boek, winkelhaak of zwaard;

Jacobus de Mindere, hamer of vollersstok;

Judas Thaddeus, winkelhaak, stok, zaag of hellebaard;

Simon, zaag, palm, neergeworpen godenbeeld;

(Judas Iscarioth) geldbuidel; in zijn plaats kwam:

Matthias, bijl en hellebaard.

Later werden ook de H. Paulus (attributen: zwaard en boek) en de H. Barnabas tot het Apostolaat geroepen.

< >