Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Volkshuisvesting

betekenis & definitie

De wijze van wonen van de meerderheid van een volk. De v. is een cultuuruiting, waarin zich uiteraard ook de natuurlijke omstandigheden, waaronder een volk leeft, weerspiegelen: een volk in een aangenaam klimaat leeft nu eenmaal meer buitenshuis dan een volk in koudere regionen, terwijl ook de materieele welstand zijn stempel op de v. drukt. Doch vóór alles legt zij getuigenis af van den stand van het cultureele leven: van de waarde, welke aan de zelfstandige persoonlijkheid en aan het gezinsleven wordt toegekend (eigen eengezinshuis of huurkazerne), van de eischen, welke in materieelen zin aan het leven worden gesteld (hygiëne, comfort), enz.

Uit den aard der zaak is de wijze van huisvesting van de groote meerderheid van het volk, d.w.z. van den arbeidersstand, maatgevend voor het peil van de v. in het algemeen.

In West-Europa is algemeen het ééngezinshuis regel geweest; in overeenstemming met de hooge waarde, welke aan het gezin als kleinste gemeenschapskern werd toegekend. In het voor-kapitalistische tijdperk was de v. in het algemeen goed (behoorlijk ingerichte eigen huizen), doch met het optreden van de industrialisatie en de grondspeculatie veranderde dit grondig (zie art. ➝ Arbeiderswoning en ➝ Grondspeculatie). De massa van het volk wordt ondergebracht in slecht gebouwde woningpakhuizen van inferieure kwaliteit, doch hoog van huur. In den door het liberalisme „vrij” gelaten strijd tusschen aan den eenen kant den arbeider-huurder en aan den anderen kant kapitalist-grondspeculant en -revolutiebouwer (zie art. ➝ Revolutiebouw) heeft eerstgenoemde radicaal het onderspit gedolven, tot onnoemelijke schade voor de geestelijke zoowel als de lichamelijke volksgezondheid (zie o.a. dr. R. Regge pr., De Mensch en zijn woning, 1925).

Gaandeweg ontwaakte het besef van de onhoudbaarheid dezer wantoestanden (cholera-epidemieën in West-Eur., o.a. in 1830-’32, als direct gevolg der slechte v.), doch de overdreven eerbied voor den particulieren eigendom maakte een ingrijpen onmogelijk; dit toch zou geleid hebben tot verkorting van de rechten van gronden huizeneigenaren.

In Nederland kwam eerst in 1902 na veel tegenstand de ➝ Woningwet tot stand, welke voorloopig nog slechts bescheiden maatregelen voorstelde. Particulier initiatief was hier voorgegaan (zie art. ➝ Tuinstad); zoo stichtte van Marken in 1884 het „Agneta Park” te Delft: een complex model-fabrieksarbeiderswoningen. Toen eenmaal de overheid dit terrein betreden had, is zij spoedig verder gegaan; vooral minister ➝ Aalberse heeft zich hier verdienstelijk gemaakt; de wet is herhaaldelijk gewijzigd, de dienst der Inspectie van de Volksgezondheid (Volkshuisvesting) heeft zeer veel goeds gedaan (zie art. ➝ Woningwet).

Speciale vermelding verdient nog de werkzaamheid van het Ned. Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw, waarvan mr. D. Hudig de ziel is geweest, en waarin sedert de oprichting in 1918 allen, die zich op dit terrein bewegen, vereenigd zijn.

Er is sedert het begin dezer eeuw ongetwijfeld veel verbeterd: de woningen zijn ruimer geworden, zeer veel krotten zijn onbewoonbaar verklaard en ontruimd, de moderne arbeiderswoning is vrij comfortabel, doch het doel is nog lang niet op alle punten bereikt.

Voor literatuur zie het uitvoerige gedenkboek „De Woningwet 1902-29”, uitgegeven in 1930 door bovengenoemd Instituut.

v. Embden.

In België wordt de volkshuisvesting door de regeering en door de plaatselijke besturen op verschillende wijzen bevorderd:

1° Door het verleenen van premiën aan bouwers of aankoopers van ➝ goedkoope woningen en werkmanswoningen. De noodige credieten hiervoor worden voorzien in de begrooting van het ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg. Dit ministerie staat de premiën toe, indien de veilwaarde van de opgetrokken of aangekochte woning zekere maxima niet te boven gaat, welke veranderen naar gelang het aantal inwoners der gemeente, waarin zij zich bevindt. Tevens moet de woning aan zekere vereischten van hygiëne en bewoonbaarheid beantwoorden, waarover het plaatselijk of gewestelijk comité der volkswoningen toezicht houdt. Deze staatspremiën kunnen door provinciale premiën aangevuld worden.
2° Door het verleenen gedurende 10 jaren van vrijstelling van de grondbelasting en van de opcentiemen, die op deze belasting gelegd zijn. Het voordeel van deze vrijstelling wordt afhankelijk gesteld van het feit, dat het kadastraal inkomen zekere maxima niet overtreft, waarvan het bedrag verandert naar gelang van het aantal inwoners der gemeente. Deze twee voordeelen (premie en vrijstelling van de grondbelasting) kunnen niet gecumuleerd worden.
3° Door het verleenen van vermindering van registratie- en overschrijvingsrechten bij den aankoop van kleine eigendommen.
4° Door den strijd tegen de krotwoningen en door de krotopruiming. Hier dient vnl. gewezen te worden op de bijzondere bevoegdheid, die aan de gemeentebesturen is toegekend. Eveneens moet gewezen worden op een zekere bevoegdheid, die aan de plaatselijke comité’s van volkswoningen toegekend is. Deze kunnen inderdaad aan den burgemeester de krotwoningen en de middelen, die kunnen aangewend worden om ze te verbeteren, aanwijzen. De burgemeester moet binnen een maand op het rapport van het comité beslissen. Doet hij zulks niet of zijn de door hem voorgeschreven maatregelen ontoereikend, dan heeft het comité een verhaal bij den koning. Rondou.