Een priester, die den bisschop in het geheele bestuur van zijn bisdom bijstaat en bij afwezigheid of verhindering vervangt. Zijn rechtsmacht strekt zich grootendeels even ver uit als die van den bisschop, maar voor sommige zaken (bijv. pastoorsbenoemingen) heeft de v.g. een bijzondere machtiging van den bisschop noodig en enkele zijn uitsluitend aan dezen voorbehouden. Hij mag echter niet tegen den wil en bedoeling van den bisschop ingaan.
De v.g. wordt door den bisschop benoemd, die hem ook te allen tijde om een goede reden kan ontslaan; bij den dood of ontslag van den bisschop houdt ook de rechtsmacht van den v.g. vanzelf op. Alleen om bijzondere redenen (groote uitgestrektheid van het bisdom) mag de bisschop meerdere v.g. aanstellen (C.I.C. can. 366 vlg.).
Lit.: Erwin von Kienitz, Generalvikar und Offizial (1931).
W. Mulder.