Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Vat

betekenis & definitie

1° (plantk.) ➝ Vaatbundels.

2° (Liturgie)

Onder Heilige Vaten verstaat men het tot het altaar behoorend vaatwerk, nl. kelk, pateen, pyxis of ciborie, monstrans (lunula, custodia) (voor al deze woorden zie op eigen trefwoord). Zij zijn geheel of minstens gedeeltelijk van edel metaal vervaardigd. De deelen, welke in onmiddellijke aanraking met de H. Eucharistie komen, moeten minstens zilver-verguld zijn. Kelk en pateen worden geconsacreerd, de andere H. Vaten enkel gezegend.

De geconsacreerde (= kelk en pateen) mogen, zonder geconsacreerde hostie of wijn, alléén aangeraakt worden door minstens getonsureerden, én door hen en haar (leeken), die de vaten onder hun hoede hebben ontvangen (kosters, kosteressen). Niet echter door andere leeken, ook niet door religieuzen, tenzij met pauselijk indult (S.R.C. 4198, § 15).

Zijn de H. Vaten gevuld met geconsacreerde species, dan is het aanraken ervan alleen geoorloofd aan geestelijken, die minstens diaken gewijd zijn.

Niet gewijd, noch gezegend wordt het overig liturgisch vaatwerk: kelklepeltje (➝ Lepeltje), ampullen met schaaltje, communieschaaltje (sinds 1929 voorgeschreven voor het opvangen der fragmenten, die bij het Communie-uitreiken zouden kunnen vallen), het vaatwerk met de H. Oliën, wierookvat, scheepje, draagbaar wijwatervat en sprengkwast. Verwilst.

Lit.: G. Jacob, Die Kunst im Dienste der Kirche (II 1901, 2. a. § 42); I. Braun S.J., Das christl. Altärgerät (1932, 17-196); Rohault de Fleury, La Messe (V, 45-153).