Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Vakgroep

betekenis & definitie

duidt op arbeiders, die een onderdeel van den bedrijfsarbeid verrichten.

In het bouwvak: timmerlieden, metselaars, schilders, stucadoors; in de metaalindustrie: vuurwerkers, bankwerkers, scheepsbouwers, draaiers, vormers, enz.

Om beter de uiteenloopende belangen enz. te kunnen beoordeelen en verzorgen is de v. ook in de vakbeweging bekend.

In het R. K. Werkliedenverbond hebben de aangesloten vakbonden van overheidsen semi-overheidspersoneel en die van hoofdarbeiders elk een eigen vakgroepbestuur ter verzorging van hun belangen. Deze hebben meer de taak adviezen uit te brengen aan verbondsbestuur en verbondsvergadering.

Naar buiten treden zij niet zelfstandig op. Ook in vakbonden als die van fabrieksarbeiders en spooren tramwegpersoneel bestaat een vakgroep-indeeling. Onder leiding van eigen groepsbestuur worden de speciale belangen behandeld en de voorzitter heeft in zijn kwaliteit zitting in het hoofdbestuur van den bond.

Naar buiten optreden is echter aan het hoofdbestuur voorbehouden. Dit is ook het geval bij den bouwvak arbeidersbond, die plaatselijke vertegenwoordigers van v. als schilders en stucadoors in eersten aanleg bijeen roept om over de eontractueele arbeidsvoorwaarden te oordeelen en beslissen, behoudens het recht van correctie door den bondsraad of referendum. Kuiper.