De oorspronkelijke leer van ➝ Tao in Lao-tze’s Tao-teh-king heeft met het T., dat ten onrechte een godsdienst wordt genoemd, maar eerder een systeem is van magie en bijgeloof, zoo goed als niets meer te maken. Vermoedelijk reeds in de 3e eeuw n. Chr. hebben de zgn. Taoïsten Lao-tze’s metaphysische bespiegelingen, welke zij niet begrepen, verworpen om te gaan zoeken naar middelen om onsterfelijkheid te verkrijgen en naar zoo iets als den steen der Wijzen.
Bijgeloof aan tooverspreuken, amuletten, enz. speelde er ook een groote rol in. Een vaag geloof ontstond aan het bestaan van zgn. onsterfelijken, geesten en geniussen, die ergens in een verre zee op gouden eilanden woonden. Er ontstond een soort priesterschap van toovenaars, tsjen zjen (= ware menschen), die veel overeenkomst hadden met de Indische Jogi en die zich aan allerlei pijnen konden blootstellen (bijv. die van op scherpe zwaarden loopen en door vuur schrijden) zonder letsel te bekomen. De Taoïsten gelooven aan het bestaan van een elixir, dat onsterfelijkheid schenkt.Geen wonder dat na het geloof aan onsterfelijken ook dat aan allerlei godheden kwam, die noch met de leer van Lao-tze, noch met het Boeddhisme iets te maken hebben. Zóó bijv. de God van den Oorlog, Kwan-ti of Kwan-jü (oorspronkelijk een beroemd veldheer, * 162, † 220 n. Chr.), zóó de God van den Haard (en de Keuken) Tsao-kiun, die beschikt over de levens van de onder zijn toezicht staande families, zóó de (Taoïstische) God van de Letterkunde, K’wei-sing, die als de uitdeeler van letterkundige graden wordt beschouwd en wiens hulp examinandi inroepen, zóó de God van den Landbouw Sjen-noeng (een gedeïfieerde oude keizer), zóó T’oe-ti Koeng (een locale god van elke plaats), en nog vele tientallen anderen, een geheel Taoïstisch pantheon, waaronder goden van verschillende sterren en rivieren.
Over geheel China verspreid zijn Taoïstische tempels van dergelijke goden, en de priesters in deze tempels zijn meestal ook waarzeggers en charlatans, die met geheime kruiden en tooverspreuken werken. De Taoïsten zijn de mythologen van China, en van hen komen ook de oude mythen over het ontstaan van de wereld, als die van P’an-koe, een mythisch wezen, den vormer van het Heelal, die ontsproten zou zijn uit de beide kosmische beginselen Jang (Licht, Mannelijk, Geest) en Jin (Donker, Vrouwelijk, Stof) en die uit den chaos Hemel en Aarde vormde. P’an-koe was volgens deze mythe de eerste mensch, een Chineesche Adam.
Lit.: Giles, The remains of Lao Tzu (1888); J. Legge, The texts of Taoism. The Tao Teh King (Sacr. b. of the East, dl. 39, 1891); P. Wieger S.J., Taoïsme, I. Le canon taoïste, II. Les Pères du système taoïste.
Ho-Kieu-fou (1911-13); Stube, Lao Tae (1913); R. Wilhelm, Lao Tae und der Taoismus (1925); A. Warley, The Way and its Power. A Study of the Tao Tê ching (1934);
von Strauss, Laó-Tsè Taó teking (Leipzig 1924). Borel.